Het socialisme van Willem Drees
(2000)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermdSocialistisch bestuurder in de Haagse gemeenteGa naar eind13Drees werd in 1919, ongezocht, wethouder van sociale zaken. Wat dreef hem in deze post? Daar was, overheersend, allereerst de aandacht voor de minvermogenden. Dat kon zich uiten in zo verschillende zaken als het bepleiten van schoolmaaltijden, die althans een minimale voeding voor arme kinderen moest waarborgen, en in stappen gezet op het terrein van de ouderenzorg. Bekend is zijn initiatief tot aankoop van een pand op de hoek van de Becklaan en de Morsestraat, waarin althans een aantal gehuwde ouderen, die oorspronkelijk in ‘bestedelingenhuizen’ van elkaar gescheiden werden, weer tezamen konden verblijven. Wat toen het Huis Kranenburg was, heet nu in nieuwbouw het Dr. W. Drees Zorghuis, zoals er zo veel in den lande zijn. Onder zijn wethouderschap zou het Burgerlijk Armbestuur worden omgezet in een Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon: Drees leerde | |
[pagina 12]
| |
er de realiteiten van het leven in armoede nog duidelijker kennen. Hij kon voor velen wat betere regelingen totstandbrengen, al zou hij ook al vroeg geconfronteerd worden met frauduleus gebruik van sociale voorzieningen. In de tweede plaats was er de bestrijding van standsverschillen. Drees had al in zijn maidenspeech als raadslid het toen gemaakte verschil tussen ‘ambtenaren’ en ‘beambten’ gehekeld en zou later zoeken het verschil tussen ‘beambten’ en ‘arbeiders’ op te heffen. Hij zou proberen ongelijkheden bij de toelating op scholen, en de behandeling in de gezondheidszorg, te doen verdwijnen of althans te verminderen. Hij zou het verstrekken van schoolkleding voor minvermogenden voorstaan, geen uniforme kleding, waardoor de daarmee bedachte leerlingen zouden opvallen, doch juist verschillende, gewone kledij. Hij verzette, in de derde plaats, veel werk op het terrein van de gezondheidszorg: de zuigelingenzorg, de tbc-bestrijding, ziekenhuisbouw. Ook daar zou hij blijven hameren op eenvoud en opheffing van onderscheid in behandeling tussen arm en rijk. Hij zou later geërgerd aanhalen hoe de directrice van Bronovo bij hem kwam met het voorstel ter wille van de standing van het ziekenhuis in de toekomst alleen maar verpleegsters tot de opleiding toe te laten die hbs of gymnasium achter zich hadden. Toen vele jaren later Bronovo wegens een tekort verpleegsters uit de Filipijnen rekruteerde, was zijn ironisch commentaar: ‘Zij kennen natuurlijk allemaal algebra en Frans!’Ga naar eind14 Belangrijk was, in de vierde plaats, het overleg inzake arbeidsvoorwaarden voor gemeentepersoneel, toen nog zoveel belangrijker dan later, omdat elke individuele gemeente volledig vrij was in de bepaling van de arbeidsvoorwaarden van het bij haar werkende personeel. Hij gaf ruim baan aan het georganiseerd overleg met de vakbonden. Maar hij verzette zich heftig tegen wilde stakingen en agitatie van actiegroepen, zoals die er juist in de periode van zijn aantreden in 1919 rijkelijk veel waren. Het kwam hem van communistische en radicaal-socialistische zijde te staan op het verwijt dat een socialistisch wethouder de arbeidersklasse verried. Maar door uitsluitend vast te houden aan overleg met de vakbonden, versterkte hij deze bonden, en vergrootte hij de mogelijkheden voor het georganiseerd | |
[pagina 13]
| |
overleg. Het was een les die hij, zoals nog ter sprake zal komen, in 1945 en 1946 opnieuw onverzettelijk zou toepassen. Drees was niet de wethouder verantwoordelijk voor de woningbouw, het paradepaard bij uitstek van de grote gemeentebestuurders in het interbellum van het wethouderssocialisme. Maar hij bleef een van degenen die van het begin tot het eind in zijn gemeentelijke werkzaamheden de ‘gemeentebouw’ en de ‘verenigingsbouw’ hoog in het vaandel hielden. Daarbij waren de grondlasten van beslissende betekenis voor het betaalbaar houden van de huren, voor de ruimtelijke indeling van de stad, voor het ten goede van de gemeenschap vallen van de door de verstedelijking steeds maar stijgende grondprijzen. Dat eiste aankoop door de gemeenten van de grond, en het zo mogelijk alleen in erfpacht uitgeven aan particuliere woningbouwers. Toen aan het eind van de jaren twintig het erfpachtstelsel op de tocht leek te staan, zou hij door af te treden als wethouder een grote politieke crisis forceren, waaruit de socialisten in hoofdzaak als winnaar naar voren zouden komen.Ga naar eind15 Als raadslid en wethouder kwam Drees in nauwe aanraking met de gemeentebedrijven. Van belang was daarbij vooral het grondbedrijf dat zich met aankopen en het in erfpacht uitgeven van grond bezighield. Drees was een van de oprichters van de habo, een gemeentelijk bouwbedrijf dat na veel strijd een monopolie zou verkrijgen voor het leggen van leidingen in de Haagse straten. Hij nam een actief aandeel in het overleg dat de Haagsche Tramweg Maatschappij tot een overheidsbedrijf zou maken, zij het dat een tussenstap als ‘gemengd bedrijf’ noodzakelijk was. Hij achtte de bestaande nutsbedrijven van het grootste belang voor de gemeentelijke huishouding, waarbij hij een voorstander was van het maken van winsten die de gemeentelijke begroting zouden kunnen verlichten. Hij zou aan zijn positieve ervaringen met overheidsbedrijven zijn overtuiging sterken dat nog tal van andere bedrijven, lokaal, provinciaal of nationaal, in overheidsbeheer gebracht zouden kunnen worden, waarbij zijn achting voor de leiders van overheidsbedrijven groot was. Maar met alle erkenning van de wenselijkheid van een ruime marge aan vrijheid die dergelijke leiders nodig hadden, bleef hij eisen dat de uiteindelijke politieke verantwoordelijkheid bleef berusten bij de gekozen gemeentebestuurders: de wethouders en de raad. | |
[pagina 14]
| |
Aan de samenwerking tussen socialisten en andere fracties had Den Haag ook het behoud van het vele ‘groen’ te danken. De socialisten in raad en college tekenden verzet aan tegen plannen om Westduin te bebouwen. Bewust werden grote landgoederen, ook in naburige gemeenten, aangekocht. Al vroeg werd ook het Zuiderpark in de planning opgenomen. De maatschappelijke tegenstellingen in Den Haag liepen in belangrijke mate parallel met de vraag wie ‘op het zand’ of ‘op het veen’ woonden.Ga naar eind16 Het plan in een groot poldergebied dicht bij arbeidersbuurten een groot park te stichten, stuitte binnen het college en de raad op nogal wat tegenstand van hen die - zoals Drees het honend zei - ‘al in het groen’ woonden. Burgemeester J.A.N. Patijn had het in februari 1923 met moeite bevochten raadsbesluit voor de aanleg van het Zuiderpark voor schorsing willen voordragen, als onverantwoorde uitgave, niet in het algemeen belang. Maar door het overlijden van zijn vrouw verspeelde hij de daarvoor geldende termijn, waardoor het raadsbesluit voor de aanleg van het park onherroepelijk werd. Het Zuiderpark was een van de projecten die Drees later als wethouder van financiën en openbare werken in het kader van werkverruimings- en werkverschaffingsbeleid een extra impuls kon geven.Ga naar eind17 Typerend voor Drees, ook als wethouder, bleef tegelijk zijn zuinig omspringen met de overheidsfinanciën. Hij kon zich goed vinden in de drie grondbeginselen die Wibaut ten aanzien van de gemeentefinanciën had geformuleerd: ten eerste, dat de gemeente om een gulden te kunnen uitgeven er eerst een moet hebben; ten tweede dat de gemeente om een gulden te hebben, die eerst ergens moet nemen; en ten derde, dat de gemeente dezelfde gulden maar eenmaal kan uitgeven.Ga naar eind18 Drees' politieke leven stond volledig in het licht van deze stellingen: juist omdat socialisten veel wilden, zo sprak hij steeds weer uit, was het plicht extra zorgvuldig met overheidsgelden om te gaan. Hij voerde een bij uitstek zuinig personeelsbeheer: met onmiskenbare trots schreef hij later dat het aantal ambtenaren in Den Haag tussen 1920 en 1929 terugliep van 8800 tot 8400, in een periode dat de bevolking met 84.000 personen toenam.Ga naar eind19 Hij bevorderde intern ambtelijk overleg om te voorkomen dat sommige bedrijven of diensten een al te gemakkelijk promotiebeleid voerden. Hij drong aan op overleg tussen de grote steden, opdat ook onderling een zekere uniformering van ar- | |
[pagina 15]
| |
beidsvoorwaarden tot stand zou komen. Hij wees op het probleem dat het te gemakkelijk aangaan van leningen voor investeringen onvermijdelijk moest leiden tot een post aan rentelasten op de gemeentebegroting, die bij een teruglopen van financiële mogelijkheden zich niet voor aanpassing leende. Drees was van oordeel dat ook de socialisten bereid moesten zijn tijdens de economische crisis de lonen van het gemeentepersoneel te verlagen, en hij verzette zich tegen de gedachte dat partijorganen buiten de raad aan socialistische vertegenwoordigers in raad of college dwingend konden voorschrijven daaraan geen medewerking te verlenen. Het was deze kwestie, die vooral in Amsterdam heel hoog speelde, die ooit W.A. Bonger ertoe bracht zijn Problemen der Demokratie (1934) te schrijven, waarvan veel stellingen Drees uit het hart gegrepen moeten zijn. Drees heeft als volgt de betekenis weergegeven die zijn Haagse ervaringen hadden voor zijn latere politieke werkzaamheden: Het raadslidmaatschap heeft voor mij waarde gehad om de ervaring ten aanzien van het deelnemen aan debatten in een vertegenwoordigend lichaam, het praktische werk in commissies en het wethouderschap, voor mijn werk als minister. Al zijn er grote verschillen, het wethouderschap eist ook het nemen van belangrijke beslissingen binnen het kader van een gemeenschappelijk beleid. Het eist de samenwerking met anderen van verschillende politieke richting. Het brengt ook de noodzaak mee zich in het publiek te verantwoorden tegenover een college waarvan men vertrouwen in zijn beleid moet verwerven en dat men moet weten te winnen voor de voorstellen, die men heeft te verdedigen. Daar kwam dan bij de verantwoording, die de raadsfractie met inbegrip van de wethouders elk jaar aflegde tegenover de partij. Het is nu in de federatie van de Partij van de Arbeid anders geregeld, maar wij hadden toen een algemene ledenvergadering, waarin iedere partijgenoot het woord kon voeren. Er waren velen, die bezwaren maakten als zij meenden, dat wij niet principieel genoeg hadden gehandeld of dat de belangen van bepaalde groepen, soms ook hun persoonlijke belangen, niet voldoende waren behartigd, dat lonen of steunregelingen niet hoog genoeg waren en wat niet al meer. Uit democratisch oogpunt was het van grote waarde, dat die gedachtenwisseling kon plaatshebben en dat wij ons standpunt ook duidelijk konden maken, maar het was allerminst een eenvoudige taak. | |
[pagina 16]
| |
Het ging erom in klein verband, zoals later in het land als geheel, het vertrouwen te behouden, zowel van de eigen beweging, als het vertrouwen, zij het in andere zin, van de vertegenwoordigers van andere richtingen, waarmee men had samen te werken. Geen gemakkelijke, maar wel een nuttige leerschool.Ga naar eind20 |
|