Het socialisme van Willem Drees
(2000)–Hans Daalder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
De praktische bestuurder in ‘gemengde colleges’Drees was jarenlang lid van gemeenteraad, provinciale staten en Tweede Kamer. Maar hij was onmiskenbaar liever bestuurder dan volksvertegenwoordiger. Hij werd, 33 jaar oud, in 1919 naast J.W. Albarda wethouder van Den Haag, voor die tijd jong. Achteraf, zo zou hij expliciet stellen, had hij meer voldoening gevonden in dat wethouderschap dan in het ministerschap, omdat men in de eerste functie een meer directe aanraking had met mensen en concrete resultaten zo veel duidelijker zichtbaar waren. Zoals hij ook meer had kunnen doen als minister van Sociale Zaken dan als ministerpresident. Waaraan hij met een ondertoon van spijt kon toevoegen dat hij in 1945 het ambt van burgemeester van Amsterdam door zijn werk in de Contactcommissie van de Illegaliteit en het College van Vertrouwensmannen aan zich voorbij had moeten laten gaan. Als bestuurder was hij echter altijd werkzaam in een situatie waarin de socialisten een politieke minderheid vormden, een tijd lang nog nauwelijks geduld, later met reserve aanvaard, indien al een integraal onderdeel van een regering, dan nog altijd een deel dat niet het alternatief had, dat anderen wel hadden. ‘Begrijp goed,’ zei hij mij een keer ten afscheid in de deur van de Beeklaan, ‘Romme kon altijd zonder mij, ik niet zonder Romme!’ ‘Als je Drees van binnen opensnijdt,’ aldus de vrijzinnig-democraat H.P. Marchant, ‘dan is hij zo rood als een kreeft.’Ga naar eind11 Het is een beeld dat niet direct spoort met de overlevering van Drees als de zakelijke regent, gematigd in extremis, de naar later Nieuw-Links oordeel eeuwige zoeker van het compromis, de belichaming van de depolitisering, hoogstens ‘de wethouder van Nederland’.Ga naar eind12 De juistheid van dat beeld zal ons hier verder bezighouden. Voorop staat echter de constatering dat Drees zich in verschillende fora verschillend zou uiten. Vaak militant als hij sprak voor eigen partijgenoten, radicaal als hij niet in functie sprak, daarentegen bij uitstek gematigd als woordvoerder voor gemengde colleges. Daarbij was zijn speelruimte groter in de gemeentepolitiek, waar een wethouder - tegelijk raadslid - niet volledig gebonden is aan het College van Burgemeester en Wethouders, dan in de landelijke politiek, waarin het | |
[pagina 11]
| |
beginsel van collectieve verantwoordelijkheid van de ministerraad geldt. Drees hield zich ook als minister het recht voor buiten het kabinet en het parlement als socialistisch partijlid vrijuit te spreken, en deed dit zeker wanneer hij als lijstaanvoerder optrad. Maar tegelijk verzette hij zich tegen de gedachte dat fracties horig zouden zijn aan de organisatie van de partij buiten het parlement, en dat ministers vooraf over hun beleid met fracties zouden overleggen. Van wat de Duitsers een Koalitionsausschusz noemen, en wij hier kennen als het Torentjesoverleg, zou hij niet willen weten. Ofschoon hij informele contacten niet afwees, en incidenteel ministers kon opwekken bevriende fracties onder een zekere druk te zetten om omstreden regeringsvoorstellen aanvaard te krijgen, insisteerde hij toch steeds weer op de gedachte van gescheiden verantwoordelijkheden. Zowel fracties, als de partijen buiten het parlement, hadden het volste recht steeds een eigen geluid te laten horen en een eigen gezicht te tonen. Ofschoon, zo voegde hij daar wel aan toe, dat niet noodzakelijk altijd een zuur gezicht behoefde te wezen. |
|