is volkomen in overeenstemming met de geest van de tijd, die zich ook weerspiegelt in de tekst. Men tracht al vroeg boeken een beetje fleurig te maken door de invoering van enkele rode letters, versierde initialen, een enkel vignetje, afwisseling van Gothische, Latijnse en cursieve typen, een houtgravure, soms van een kleurtje voorzien, tot de diepdruk en de litho wat meer speling mogelijk maken. Het papier is meestal goedkoop en slecht, de boekjes zijn maar zelden met zorg ingenaaid en de illustrators blijken zwakke artisten te zijn - kunstenaars van groot formaat hebben, ten minste in ons land, pas veel later hun weg naar de kinderwereld gevonden. Christina Chalon is een der grote uitzonderingen. Als de boekversiering, als alle toegepaste kunsten, in het eind van de 18de en het begin van de 19de eeuw, sterk achteruitgaat, is het kinderboek mee de dupe. Wel werkten in Duitsland in de eerste helft der 19de eeuw en daarna, voor kinderen, goede tekenaars als Menzel, Speckter, Richter, Pocci, Hosemann, Hoffmann, Busch, trok in Frankrijk het werk van Grandville, Cham, Töpffer en vooral dat van Gustave Doré de aandacht, maar het was toch Engeland, dat in het laatste kwart van die eeuw de leiding nam bij de verbetering der boekversiering. Groot is daarbij de invloed van William Morris, vijand van alle mechanisatie, strijder voor herstel van het handwerk, voor de eenheid van inhoud en vorm en van Walter Crane, die evenals Randolph Caldecott en Kate Greenaway het principe huldigt, dat tekst, illustratie, band en bladverdeling een decoratieve eenheid moeten vormen.
Onder hun illustraties is er een aantal voor kinderen bestemd. Hun invloed is in Zwitserland te bespeuren bij Ernst Kreidolf, wiens Blumenmärchen (1897) ook in Nederland bekend werden, evenals Die Wiesenzwerge (1902) (Nienke van Hichtum). In ons land werken in de geest van Crane en zijn vrienden: Der Kinderen, Dijsselhof, R.N. Roland Holst, Jan Toorop, George Rueter, Theo Molkenboer e.a., niet voor kinderen helaas. Maar hun ideeën en hun voorbeeld werken inspirerend, ook op illustratoren van kinderboeken. Vrijwel onafhankelijk van dit streven staat Theo van Hoytema, die enkele prentenboeken van sierlijke litho's voorzag - sterker is hun invloed te bespeuren bij het echtpaar Midderigh-Bokhorst, Rie Cramer, Nelly Bodenheim en de velen, die na hen kwamen: Wenckebach, Vaarzon Morel, Tjeerd en Tjerk Bottema, C. Jetses, W.K. de Bruyn, Isings, Sjoerd Kuperus, Jan Wiegman, Jan Sluyters en anderen. Sommigen van hen verraden ook de invloed van Rackham en Dulac. Onder de jongeren, waarvan een enkele het voorbeeld van Walt Disney volgt, traden de laatste jaren op de voorgrond: Freddie Langeler, Phiny Dick, Hugo Poldermans en vooral Rie Kooyman.
Dit boek mag niet worden afgesloten zonder een woord van lof voor de Nederlandse uitgevers, die het kinderboek een goed hart toedragen. Sommigen hebben het geheel aan dit genre verpand. De voornaamste