| |
XI. Protestants-christelijke kinderlectuur
Historisch-critisch overzicht door P. de Zeeuw JGz.
De protestants-christelijke jeugdlectuur kan beschouwd worden als een vrucht van het Réveil. Nadat de dichter Van Alphen op het gebied van kinderlectuur hervormend was opgetreden en de critiek van Potgieter en Bakhuyzen van den Brink het literaire geweten had wakker geschud, ontstond er in de kring van het Réveil behoefte aan protestants-christe- | |
| |
lijke jeugdlectuur. De eerste, die een poging waagde in deze richting iets te geven, was ds J. de Liefde (1814-1869). Nadat hij in 1845 zijn boekje: De Diligence of de reis naar de stad der erfenis had gegeven, dat een imitatie bedoelde te zijn van Bunyans Christenreis, kwam in 1846 zijn De Mensch en de dieren uit, een boekje, waarin De Liefde toonde, een uitnemend verteller te zijn. In 1848 verscheen het eerste deeltje van De Schoolvriend, dat uitgroeide tot een reeks van negen stukjes, die tot ver in de 20ste eeuw nog werden herdrukt en in de christelijke scholen gebruikt. Toen, mede onder invloed van het Réveil, allerwegen Zondagsscholen werden opgericht en men met Kerstmis een Kerstviering begon te houden (met of zonder Kerstboom), begon men behoefte te gevoelen aan kinderboekjes, speciaal voor deze gelegenheid geschreven. De eerste, die een Kerstverhaal schreef, was ds J. de Liefde. Het boekje droeg tot titel: Het Kerstverhaal. Het verscheen bij J. van Hoeve Jr te Gorinchem. Tegelijkertijd verscheen het eerste Kerstlied van de hand van E. Gerdes, het zo algemeen bekende lied: Er ruist langs de wolken een lief'lijke naam. Het volgende Kerstverhaal van De Liefde droeg de titel: De Vrijbuiter. Het verscheen in 1862 en speelde in het Harzgebergte. De Kerstgeschiedenis wordt in dit verhaal niet verteld in de huiselijke kring, noch in Zondagsschool of kerk, maar in een rovershol! Het was boeiend geschreven en viel zeer in de smaak
der toenmalige jeugd. Men had ook niets anders, althans niets beters. Van De Liefde's hand zijn achtereenvolgens een lange rij boekjes voor de jeugd verschenen. Het meest bekende is wel: De Scherpschutter van St. Martin, een Waldenzengeschiedenis. Het hoofddoel van deze jeugdlectuur was, naast het geven van boeiende leesstof, evangeliserend in te werken op de jeugd. Christelijke scholen waren er toen nog weinig. De meeste kinderen ontvingen onderwijs op de openbare school, die als neutrale school de godsdienstige vorming der jeugd niet kon bevorderen. Natuurlijk vond De Liefde velen, die hem navolgden, maar de meesten deden dit met heel weinig succes, omdat zij geen geboren vertellers waren. Hun verhalen sloegen bij de jeugd hoegenaamd niet in, omdat ze niet de juiste kindertoon wisten te treffen en daarbij in hun ijver zo sterk evangeliseerden, dat het verhaal zelf bijzaak werd. De beste leerling van ds De Liefde was:
Eduard Gerdes (1821-1898), die gedurende zijn lange leven ongeveer 250 kinderboeken en -boekjes heeft gepubliceerd. Gerdes woonde te Amsterdam bij De Liefde in huis, ontving onderricht van hem en werkte met hem mee in zijn evangelisatiewerk. Geboren verteller als hij was, begon hij al spoedig jeugdboekjes te schrijven, die om de prettige verhaaltrant in de smaak vielen, al was het evangeliserende element vaak veel te opdringend. Met zijn boek In de duinen luidde Gerdes een nieuw tijdperk in voor de protestantse jeugdlectuur. Dit verhaal werd gevolgd
| |
| |
door Uit de duinen, In Utrecht en In Leiden en Vlaanderen. Ze hebben alle als hoofdpersoon Wouter Harmsen, terwijl ze de periode van 1570-1600 uit onze vaderlandse geschiedenis behandelen. Een heel bekende en attractieve figuur in deze boeken is ook de Noortdorpse Vos, een zekere Wijbrandsen, die als verklikker optreedt. Behalve deze vier heeft Gerdes nog een lange reeks historische verhalen gegeven. De bedoeling was goed! Naast het geven van evangeliserende jeugdlectuur wilde men tevens de kennis omtrent de vaderlandse geschiedenis bij de jeugd verdiepen. Een zeer loffelijk doel.
Historische verhalen hebben dit op andere voor, dat ze steeds een kern van waarheid bevatten. De jonge lezer, die vraagt: ‘Is dit écht gebeurd’, geeft dit veel voldoening. Jammer, dat Gerdes z'n historische verhalen, voor zover ze in de Spaanse tijd speelden, ontsierde door zijn anti-papisme. Alle roomsen waren slecht en alle ketters waren braaf. Hij kon zich maar zelden tot een hoogte opwerken, waarbij hij beide partijen recht deed, door toe te geven, dat aan beide zijden rechtschapen mensen en schurken voorkwamen. Een ander bezwaar tegen zijn lectuur ontstaat door preekjes, die hij er in last. Gemakshalve sloeg de jeugd die over, maar ook werkten ze storend op de gang van het verhaal. Toch heeft Gerdes grote verdiensten. Mevr. H. Kuyper-Van Oord schrijft in De Heraut van 26 Maart 1939: ‘Och, en laat het nu eens uit wezen met die kleinering van Gerdes. Ik neem het voor Gerdes' lakenswaardig anti-papisme niet op. Hij was een anti-papist. Maar hij was ook nog wel iets anders. Hij is een onzer allerbeste vertellers geweest.’ Naast Gerdes traden heel veel andere schrijvers op, die zich in hoofdzaak ook op het historische verhaal toelegden. We noemen: H.J. van Lummel, J.C. Luiting, T.M. Looman, P. Vergers, J. Keuning, A.C. de Zwart. Aangezien het Kerstfeest nog steeds de grote afnemer van de christelijke jeugdlectuur was, meenden vele schrijvers, wanneer ze geen historische stof behandelden, een geschiedenis te moeten vertellen, die met het Kerstfeest haar ontknoping vond. Men kreeg de verhalen van diepe armoede, waaraan dan op het Kerstfeest plotseling een einde werd gemaakt door een rijke heer of dame, die brandhout liet brengen voor de uitgebrande haard en een mand met brood, spek, erwten, sinaasappelen enz. Titels als: Een angstige Kerstnacht, Met Kerstmis thuis enz. wezen daar al op. De onwaarschijnlijkheid stond er natuurlijk duimendik op. Want wel is waar
gebeurt er soms op de Kerstdagen iets bijzonders, maar dat bijzondere kan evenzeer midden in de zomer plaats vinden.
Een volgeling van Gerdes, de bekende schrijver van jeugdlectuur A.J. Hoogenbirk (1848-1920), heeft tegen dit soort verhalen ernstig gewaarschuwd. Hij schreef o.m.: ‘Bij de zogenaamde Kerstvertellingen zie men wel toe. De bruikbare zijn zéér schaars.’ Schrijver dezes levert ook wel eens iets voor de jeugd, maar weigert steeds ‘Kerstboekjes’ te
| |
| |
schrijven en acht, dat wat hij geeft, ook op andere tijden moet bruikbaar zijn. Eigenlijke Kerstvertellingen zijn er welbeschouwd niet. ‘Het Kerstverhaal staat in Lukas II.’
Men zou Hoogenbirk kunnen rekenen tot de derde generatie van schrijvers voor de jeugd en men zal moeten toegeven, dat hij in het hier geciteerde woord een zuiver geluid laat horen. De meeste zijner boekjes zijn dan ook vrij van de fouten, die de werkjes van zijn voorgangers aankleefden. Ook hij zocht vooral zijn kracht in historische verhalen. Bekend zijn vooral: De boer van Woudhof (uit de tijd van Luther), De timmerman van Nimes (over de Hugenoten), De koeherder van St. Anne (Zwingli).
Tegelijk met Hoogenbirk traden op als schrijvers voor de jeugd: mej. J.L.F. de Liefde, Johanna Breevoort, P. Brouwer, L. Penning, later ook Jan Veltman.
Dat allengs in de protestants-christelijke jeugdlectuur een frisser, natuurlijker geluid werd gehoord, dat er zich een streven ontwikkelde, de ziel van het kind te leren verstaan en zich met de lectuur daarbij aan te sluiten, mag voor een groot deel geschreven worden op de rekening van de ‘boekbeoordelingen’, die jaar op jaar verschenen.
De Nederlandse Zondagsschoolvereniging, opgekomen uit de geest van het Réveil, stond op een algemeen christelijk standpunt. In het orgaan der vereniging werd aangekondigd, dat daarin zou worden opgenomen, ‘zonder het doel der vereniging te vergeten, met terzijdestelling van dogmatiek, polemiek en exegese, alles wat van ‘algemene, practische, christelijke strekking van christelijke beschaving en ontwikkeling nuttig kan zijn.’ De Nederlandse Zondagsschoolvereniging droeg in haar critieken niet weinig bij tot het literair verbeteren van het boek voor de jeugd. Zij deed dat ook door middel van het uitschrijven van prijsvragen en het bekronen van Zondagsschoolboekjes. We komen daarop straks nog terug. Niet minder groot is de invloed geweest, die de boekbeoordeling van de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging ‘Jachin’ heeft gehad. Deze was opgericht in 1871 als reactie tegen de minder principiële Nederlandse Zondagsschoolvereniging. Sinds 1885 deed zij jaar op jaar haar goed gefundeerde en scherp-principiële critieken het licht zien. De intentie van Jachins boekbeoordeling was, kort samengevat deze: ‘De lectuur voor de jeugd ademe een christelijke strekking. Zij biede iets voor hoofd en hart, vorme het karakter, ontwikkele den smaak en wekke den jeugdigen lezer op tot nadenken’. Als logisch gevolg van dit principe, prefereert Jachin boekjes, ‘waarin de goddelijke instelling van het christelijke gezin wordt geschetst. De zegen van het christelijke familieleven: Vaderlijk gezag, moederlijke godsvrucht en kinderlijke gehoorzaamheid. Waarin wordt gewaarschuwd tegen verkeerde kameraden, tegen het bezoeken van verkeerde plaatsen, waarin vooral ook opgewekt wordt tot getrouwheid en
| |
[pagina t.o. 182]
[p. t.o. 182] | |
P. Louwerse. Schilderij van H.C. Louwerse
J. Stamperius
| |
[pagina t.o. 183]
[p. t.o. 183] | |
Nellie van Kol
C. Joh. Kieviet
| |
| |
standvastigheid te midden van de verleiding. Boekjes dus, die met treffende voorbeelden de christelijke levenshouding doen zien, welke als in een helderen spiegel karakterdeugden en óók karakter zouden toonen. En dat steeds in den glans van Gods Woord’. Jachins boekbeoordeling heeft er aldoor tegen gewaarschuwd, dat men kinderen niet aan boord moet komen met allerlei zedepreekjes en zedelesjes. Terecht schreef het weekblad De School met den Bijbel indertijd: ‘Kinderboeken zijn geen preekjes, geen handboekjes van christelijke ethiek, maar stukjes natuurlijk christelijk leven, zoals men het alle dagen kan aantreffen in het rijk-genuanceerde leven onder de mensen, maar dan gezien met het oog van een kind, overdacht in een geest als die van het kind, geschreven in een vorm, bevattelijk voor het kind’.
Gebrek aan voldoende geschikte kopijen deed de uitgevers vroeger nog al eens vaak de toevlucht nemen tot vertalingen. Zo kregen we jeugdlectuur vertaald uit het Engels, Frans, Deens of Duits. Ook hiertegen is menigmaal ernstig gewaarschuwd. Een buitengewoon goed boek als bijvoorbeeld Verkeerd begrepen en Jessica's eerste gebed mag er eens tussendoor lopen, maar als regel stelle men, dat voor Nederlandse jongens en meisjes Nederlandse boeken de beste zijn. Jachin vooral heeft steeds aangedrongen op goede historische verhalen of verhalen over grote figuren als Luther, Calvijn, Michiel Adr. de Ruyter, Jan Pieterszoon Coen enz. Terecht schreef prof. dr J. Woltjer indertijd: ‘Een der voortreffelijkste middelen om karakters te vormen is het verhalen van het leven van karakters, zoals de H. Schrift, de geschiedenis der kerk en de geschiedenis van het vaderland ons die doen kennen’. Intussen bleef het christelijke jeugdboek niet beperkt tot de Zondagsschoolboekjes alleen.
G. Schrijver (pseudoniem voor G.G. van As) (1876-1927) begreep, dat naast het neutrale jeugdboek ook het christelijke jeugdboek zijn plaats met ere moest kunnen innemen. Hij wenste het literaire element in het jeugdboek tot zijn recht te doen komen. Als eerste proeve van zulk een christelijk jeugdboek verscheen in 1908 zijn: De Jongens van de club, dat in 1926 al in de 5de druk verscheen. Dit boek bracht inderdaad iets nieuws. Hierop volgde in 1912: Toen moeder weg was, in 1917: In 't Geuzenhuis, in 1920: Het zwarte Schaap en in 1925: Muisje. Met dit oeuvre heeft Schrijver onze protestants-christelijke jeugdlectuur buitengewoon verrijkt. Hij kreeg volgelingen in:
J. Lens, met zijn Rhandensche jongens en Uit Jan Springers jongensjaren; H. Gordeau Jr, met zijn Twee jongens, Het Meestershuis van Ter Horst, Het geheimzinnige huis enz. Lens deed meer. Hij stichtte Van Bleeks bibliotheek voor de jeugd, waarin hij jonge schrijvers stimuleerde, het beste te geven, wat zij konden. In die bibliotheek schreven o.m. Q.A. de Ridder, P.A. de Rover, G.K. de Wilde, mevr. Westerbrink-Wirtz, P. de Zeeuw JGz. enz. De bibliotheek wordt thans voortgezet
| |
| |
door de uitgeversfirma J.N. Voorhoeve en voorziet ons regelmatig van goede christelijke jeugdlectuur.
Intussen ondervond ook de Zondagsschoollectuur de terugslag van de veranderde zienswijze. Dank zij een prijsvraag, uitgeschreven door de bovengenoemde Nederlandse Zondagsschoolvereniging, verschenen in 1909 twee boekjes van W.G. van de Hulst, nl. Van een klein meisje en een groote klok en Ouwe Bram. Beide waren bekroond. Twee jaar tevoren had de heer Van de Hulst zijn eerste jongensboek uitgegeven onder pseudoniem Jan van de Croese. Het was een historisch verhaal, getiteld: Willem Wijchertsz. En sindsdien is er een stroom van goede jeugdboeken uit de pen van deze begenadigde schrijver gevloeid. We noemen slechts: Jaap Holm en zijn vrienden, Om twee schitteroogjes, Niek van de Bovenmeester, Zo'n vreemde jongen, Peerke en zijn vrienden enz. Bijzondere vermelding verdient zijn serie: Voor onze kleinen, waarvan nu reeds zestien deeltjes zijn verschenen. De hoofdkenmerken van Van de Hulsts werk zijn waarheid en eenvoud. Zelf zegt hij hierover: ‘Hoofdzaak is in het kinderboek niet het verhaal, maar de levende waarheid. De personen en feiten, die er in voorkomen, zijn slechts de spiegels, waarin de diepe waarheden van ons mensenleven zich weerkaatsen. Zij zijn slechts de dragers van wat werkelijk, wat eeuwig is. Niet de dingen zelf, het verhaal zonder meer, doch de wondere, ongrijpbare sfeer achter en om hen, daarin trilt het leven. De innerlijke waarde van een kinderboek schuilt in de bewogenheid van de ziel van hem, die het schreef’.
Ongetwijfeld heeft het werk van Van de Hulst - nu reeds veertig jaar lang - een buitengewone invloed gehad op de protestants-christelijke jeugdlectuur. Het goede voorbeeld en de gedurige critiek moeten deze lectuur voortdurend beïnvloeden. We noemden reeds de critiek van Kind en Zondag en Jachins Boekbeoordeling. Daarnaast hebben we een tijdlang gehad Boekenkeur, een uitgave van de Lectuur-Commissie van de Bond van Gereformeerde Jongelings- en Meisjesverenigingen, en de Lectuurgids, onder redactie van dr C. Tazelaar. Niet vergeten mag voorts worden de boekbespreking in verschillende christelijke tijdschriften en bladen, die vaak op hoog peil staat. Dank zij de geregelde en eerlijke critiek is de jeugdlectuur van heden goed op peil en kan zij de vergelijking met de neutrale jeugdlectuur goed doorstaan. Ook de algemene boekhandel kan het tegenwoordig niet stellen zonder het christelijke jeugdboek. Vijftig jaar geleden was dit geheel anders. Voor een groot deel lag dit toen aan de lectuur zelf. Al te veel waren de christelijke jeugdboeken toen te droog en te prekerig. Dat zijn ze voor het merendeel nu niet. Wie duidelijk wil zien, hoe groot de vooruitgang is in de protestants-christelijke jeugdlectuur, leze eens naast de bovengenoemde boeken van E. Gerdes: In de duinen enz., de Luyt Lievens trits
| |
| |
van H. te Merwe. Beide series vertellen over de Spaanse tijd, maar welk een verschil! Reeds in de titels komt dit tot uitdrukking. Vroeger moest dit vooral sensationeel zijn. A. J. Drewes spotte daar dertig jaar geleden al mee in het Christelijke Schoolblad. Hij noemde toen als afschrikwekkend voorbeeld deze titels van kinder(!)boeken: Hondentrouw of de moord in het bosch van Bondy.... en een andere niet minder verschrikkelijke: Het doorgezaagde weesmeisje of de beide bloedige helften. Dat woordje of was ook typerend voor de oude tijd. De eed op het graf, De grafgewelven van Tweedsmuur. We zijn nu gelukkig heel wat nuchterder geworden. Natuurlijker en gezonder. Lees maar eens Ratje van Anne de Vries. Dat lezen grote mensen even graag als de jeugd voor wie het geschreven is. Men wil wel beweren, dat dit het kenmerk is van een echt jeugdboek, dat de ouderen het met evenveel genoegen lezen als de jongeren. Hierin schuilt veel waarheid. Tegenwoordig beschikken we over een ganse rij van bekwame auteurs, die de protestants-christelijke jeugdlectuur op peil weten te houden. We noemen slechts: W.G.v.d. Hulst, Anne de Vries, K. Norel, P.A. de Rover, Hugo Kingmans, H. te Merwe, mevrouw Menkens-van der Spiegel, J.C. de Koning, Nel Verschoor-van der Vlis, mevrouw Jongejan-de Groot en Jan Roelfs.
We eindigen met een citaat uit ‘Jachins Boekbeoordeling’ van 1939. Daarin zegt de samensteller, dr J.A. Tazelaar: ‘Een goed kinderboek te schrijven is inderdaad een kunst. Studie van de Heilige Schrift en gezette studie ook van het kind en van de kinderwereld zijn er toe nodig. De auteur voor de jeugd moet meer dan elk ander schrijver zijn publiek kennen. Broodschrijverij, uit berekening, niet uit bezieling geboren, is koel en laat ook koel. De arbeid onzer christelijke kinderschrijvers behoort hun een ere-dienst te zijn, waarbij ze door de ernstige begeerte geleid worden, bij het opkomende geslacht het heilige vuur te ontsteken of brandende te houden’.
Tot zover de heer De Zeeuw. In zijn voortreffelijke overzicht komt maar eenmaal de naam van de schrijver zelf voor. Een bescheidenheid, die begrijpelijk is, maar in een geschrift als dit ontoelaatbaar. Insiders weten, dat P. de Zeeuw JGz. tot de meest productieven en meest gelezenen behoort, in zijn kring en daarbuiten! Ik heb hem daarom gevraagd, afzonderlijk een korte autobiographie te schrijven, voorzien van enkele bibliographische gegevens. Ze volgt hierachter en moge een aansporing zijn voor ouders en kinderen tot nadere kennismaking met zijn werk.
P. de Zeeuw JGz. te Nijkerk. ‘Geboren 7 Maart 1890 te Ridderkerk. Na te Giessendam, Barendrecht, Ridderkerk en Boven-Hardinxveld als onderwijzer te zijn werkzaam geweest, werd hij 1 Februari 1918 hoofd ener
| |
| |
christelijke school te Nijkerk. Als kwekeling schreef hij verhalen en schetsen in een weekblaadje, geredigeerd door L. Penning. Later begon hij, naast andere geschriften ook jeugdboeken te publiceren. Van 1924-1931 was hij redacteur van de jeugdrubriek in het Dagblad “De Rotter dammer” en van 1935-1942 (toen het door de vijand verboden werd) was hij redacteur van het christelijke jeugdtijdschrift “Vrij en Blij”, met de kopbladen: Het Kleine Schouwvenster en Lenteleven. Het tijdschrift “Vrij en Blij” is 1 Januari 1949 onder zijn redactie weer verschenen en heeft voor een jeugdblad een uitzonderlijk hoog aantal abonné's. Het wordt uitgegeven bij Neerbosch' Uitgeverij. Ook was hij enkele jaren redacteur van de door J. Lens opgerichte “Van Bleeks Bibliotheek voor jongens en meisjes”. In 1930 werd hij benoemd tot lid van het Historisch Genootschap te Utrecht. Hier volgen de titels van zijn jeugdboeken: 1922: Uit verre landen (zendingsverhalen); 1924: Tussen walvissen en ijsbergen, De Wachtmeester; 1925: Omdat zij Gods Woord liefhadden, De Pastoor van Jacobswoude; 1926: Huib, de broer van den Watergeus; 1927: Wendelmoet van Monnikendam, Zonneglans in Schaduwland (zendingsverhalen); 1928: De schildwacht en zijn vriend, De Zwarte Wonderdokter, De ondergang van het Roofslot; 1929: Poncho, het negerjochie; 1930: Alexis, de wolvenjager, Onze Koningin, De Koksmaat van de Dromedaris; 1931: In veilige hoede, Nunia, het meisje uit Armenië; 1932; Om vaders hand, Vierhonderd jaar Oranje; 1933: Zwervers; 1934: De timmerman van Zerbst, Prins Hendrik, de vriend van ons volk; 1935: De wijnboer van St. Victor, Rondom de kribbe (Kerstverhalen), Een Zeeuwse
kwajongen; 1936: De Galeislaaf van St. Andreas, Opwaarts (samen met H. te Merwe), Van Twee Vorstenkinderen (samen met M.v.d. Hilst); 1937: De Gemzenjager van Pra del Torno, Neerlands Vorstenkind; 1938: De Trompetter van Papai, De dappere Ketellapper, Water en Vuur, Van Prinses tot Koningin; 1939: Pekbroekie, Don Quichotte (Oud Goud, dl I), De hut van Oom Tom (Oud Goud, dl II), Alleen op de wereld (Oud Goud, dl III), Baron van Münchhausen (Oud Goud, dl IV), De Gondelier van Venetië, Weer Kandeelfeest; 1940: De Prediker der Wildernis, Gullivers reizen (Oud Goud, dl V), Reinaert de Vos (Oud Goud, dl VI); 1941: De reis van Marco Polo (Oud Goud, dl VII), De Kolenbrander van Radziwill, De geheimzinnige Muzelman, Paul Kruger (Oud Goud, dl X), Tijl Uilenspiegel (Oud Goud, dl VIII), Pinokkio (Oud Goud, dl IX); 1945: Vrij; 1946: Verraad en verzet, De schaapherder van Montembour, De Mijnwerkersjongen van Mansfeld, Willem de Zwijger (Oud Goud, dl XI), Ben-Hur (Oud Goud, dl XII), De Wraak van de Sluiswachter, Paulientjes Nachtzoen, De Koningin van huis; 1947: Het vergeten document, De Kajuitjongen van Frederik de Houtman; 1949: De Schildknaap van Ridder George, De Barbier van St Germain, De overwintering op Nova-Zembla (Oud Goud, dl XIII), De historie der Vier Heemskinderen
| |
| |
(Oud Goud XIV), Michiel Adriaanszoon de Ruyter (Oud Goud, dl XV), De hoefsmid van Buda.’
W.G. van de Hulst. Deze auteur werd geboren op 28 October 1879. In 1898 werd hij onderwijzer te Utrecht, terwijl hij van diezelfde school in 1913 tot hoofd werd benoemd. Als kind vertelde hij verzonnen verhaaltjes aan zijn broertje, terwijl zijn moeder later zijn schrijvers-ambitie stimuleerde door hem voor elk ‘mooi’ opstel een stuiver te geven. Die stuivers vormden dus zijn eerste honorarium. Op zijn 19de jaar behaalde hij een ‘bekroning’ van de Commissie voor Letterkunde in het Chr. Jongelings Verbond. Hij plaatste toen schetsjes in Eigen Haard, Elsevier enz. In 1907 verscheen zijn eerste jongensboek Willem Wijcherts en in 1909 werden Van een klein meisje en een grote klok en Ouwe Bram bekroond. Sindsdien bleef de auteur onafgebroken werken voor de jeugd. In 1934 had een landelijke huldiging plaats bij zijn schrijversjubileum (25 jaar), welke huldiging door de Ned. Zondagsschoolvereniging en de firma Callenbach was voorbereid. In 1937 ontving de auteur een koninklijke onderscheiding; hij werd toen Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Na 42 jaar dienst bij het christelijke onderwijs, waarvan 29 jaar als hoofd, werd hij in 1940 gepensionneerd. In de daaropvolgende jaren werkte hij veel voor het heel kleine kind. Kort geleden is van hem verschenen: Het grote Voorleesboek. Hier volgt een lijst van de meeste zijner jeugd-boeken: De Bijbelsche Geschiedenissen, Bijbelsche Vertellingen voor onze kleintjes, Vertellingen uit de Bijbel, Fik en 11 andere deeltjes uit de serie: Voor onze Kleinen (er werden al 900.000 exemplaren van verkocht!); Van een klein meisje en een grote klok, Niek van den Bovenmeester, De Rozemarijntje-serie. De series: In de Soete Suikerbol, De rode Vlek, Gerdientje, In 't Kraaiennest, Thijs en Thor, Zo'n vreemde Jongen, Om twee Schitteroogjes, Jaap
Holm en z'n vrienden, Ouwe Bram, Peerke en z'n kameraden, Er op of er onder, Willem van Oranje, Willem Wijcherts, Liefde en trouw, Den Vaderlandt Ghetrouwe, Wout de Scheepsjongen, Van Hollandse jongens in de Franse tijd. Van verschillende boeken verschenen vertalingen in het Esperanto, het Duits, Zwitsers-Duits, Zuid-afrikaans en Noors. Ook schreef Van de Hulst verscheidene boeken met anderen samen.
|
|