| |
| |
| |
[Hoofdstuk 5]
Dertig April.
De dag van de Meierblis.
Onze stapel is zo groot geworden, dat het varkenshok van Jaap Keyzer overstroomde. Tweemaal nog hebben we slag geleverd met de fijnen, omdat we probeerden, hun hok te plunderen. Want ook zìj hebben nu een hok veroverd op een van de boerenerven. De eerste keer zijn we met bebloede koppen afgeslagen - de volgende dag wisten we een paar matten in de wacht te slepen vòòr de wachters alarm riepen. Wacht houden was bij ons overbodig geworden: de hond van Jaap Keyzer was vastgebonden aan een van de spijlen van het varkenshok. Maar nu is de dag der dagen aangebroken.
's Middags heb ik een stuk ijzerdraad gestolen van de tuunwal bij het land van Hannes Koning. En Moeder heeft me dertig aardappels geoffreerd, die ik met veel zorg aan mijn ijzerdraad geregen heb. Ik krijg een zakje met zout mee en moet m'n alleroudste pakje aan: ‘je stinkt nag zes weke na de ròòk,’ zegt Moeder, die me alle pretjes gunt, maar een zuinige huisvrouw blijft.
Zo trek ik, gewapend, naar het achterweggetje bij Jaap Keyzer. Even griezel ik als ik die weg in de verte zie. Verleden jaar is Piet Brans daar doodgestoken door een stier. Hij liep als altijd met ‘den bul’ van den enen naar den anderen boer en het beest sjokte geduldig achter hem aan.
| |
| |
Maar plotseling had het de kolder in de kop gekregen - niemand weet waarom. Wat begrijpt een gewoon mens van bullen en andere beesten? Misschien had hij te veel bezoeken gebracht aan de boerderijen, misschien te weinig, wie zal het zeggen. Mogelijk werd hij zich plotseling bewust van zijn sleurleven of rebelleerde hij tegen de ring in zijn neus en het touw, waarmee de bulloper hem dag aan dag langs 's Heren wegen voerde. In ieder geval: hij had er de brui van gegeven en viel op Piet Brans aan met geweld. Wij speelden in de buurt en zagen den man in elkaar zakken. Gillend waren we naar het dorp gerend en in een minimum van tijd stroomden de boeren toe. Maar het was te laat: Brans was dood.
Het was de eerste keer, dat ik een dode zag. Z'n bruine baard zat vol zand en schuim en z'n ogen glinsterden nog door de halfgesloten spleten. Wat baatte het, dat de slager met levensgevaar de hielpezen van den bul doorsneed en Sijp Koning hem eindelijk een kogel door de hersens schoot? Wat gaf het, of men de handen en voeten van Brans met een schuier bewerkte? Niemand kon het leven er weer in borstelen en de stier lag zwaar tegen de aarde.... Dagen lang spraken we nergens anders over.... Toen werd Brans zachtjes aan vergeten.... Zoals alle mensen vergeten worden, die gestorven zijn.... Er blijft niets anders over dan een grafsteen en wat beenderen en ook die vergaan op den duur. Misschien is de ziel van
| |
| |
Brans bij God, denk ik, tenminste zo vertelt de dominee. Maar ik kan me niet best voorstellen, dat de zielen van alle dooie mensen naar de hemel gaan. Waar bergen ze die allemaal? Ofschoon, de hemel is groot, hij gaat rondom de hele aarde en je kunt nooit weten, hoeveel verdiepingen er zijn....
Maar mijn gepeinzen over de hemel vervluchtigen, als ik het gejoel van de jongens in het achterweggetje hoor. Ze zijn al druk bezig, de Meierblis zó te bouwen, dat hij straks goed branden wil. Sime Keizer heeft de leiding. Hij is de oudste en in zìjn varkenshok was de rommel weggeborgen. Met lange palen maken ze de stapel luchtig. En als alles klaar is, zetten ze het teervat, dat Grootvader een paar dagen geleden cadeau gegeven heeft, er bovenop. Teer, harpuis en ‘blikwarnis’ verkoopt Grootvader ook al en ‘teer brandt as een lier’ heeft hij ons verzekerd.
Met groot gejuicht komt Jan de Reiziger ons vertellen, dat hij een uur geleden de ‘fijne Meierblis’ heeft aangestoken - op klaarlichte dag! Ze hebben nog geprobeerd, hem te blussen, maar dat was niet mogelijk. Er is alle kans op, dat wij het nu veel langer zullen volhouden dan de vijanden van het ‘fijne end’. Jan straalt onder de glorie, die over hem komt. Het spreekt vanzelf, dat hìj de eerste lucifer afsteekt als het donker genoeg is geworden.
| |
| |
‘Uut de luunt, uut de luunt!’ schreeuwen de jongens. En ieder dringt opzij om de wind gelegenheid te geven het miezerige vlammetje aan te wakkeren. Na een kwartier knettert de hoop aan alle kanten.
Waarom we ieder jaar die Meierblis branden? Doodeenvoudig: het is altijd zo geweest en zal altijd wel zo blijven. We weten van onze vaders en grootvaders, dat die het leerden van hun voorouders en dùs zetten wij de traditie voort. Vader beweert, dat het een oud heidens feest is, maar wie bekommert zich daarom? Het is leuk en dat is voldoende. Aan de heidenen hebben we evenveel lak als aan Burgemeester Strick van Linschoten, die de hele Meierblis wou verbieden. Gelukkig is hij al gauw als burgemeester verhuisd naar Beverwijk, waar hij vuile grachten probeert te dempen. Volgens Klaas Duunker noemen ze hem daar nu Schrik van Stinksloten....
Als de vlammen hoog oplaaien, zwaaien we onze aardappelristen er in. Ze zijn in een ommezien van buiten zwart verkoold, van binnen gaar als boter. Even dompelen we ze in een slootje - dan breken we ze door en eten ze met zout uit een peperhuisje.... De twee diksten bewaar ik voor Moeder - die vindt ze net als ik veel lekkerder dan de aardappels, die ze zelf kookt. Vader haalt er zijn neus voor op, maar die is ook een Burger Steketrekker en geen Oostrender gortbuuk. Van èchte Meierblissen hebben die lui van Den Burg geen verstand; vol- | |
| |
gens grootvader zijn het eigenlijk geen goeie Texelaars; die wonen alleen maar aan Oosterend, op Zeuvenhuzen en op Oost.... Moeder en ik denken er net zo over; aan Den Burg voel ik me niet op mijn gemak - ik ga er schuw door de straten - de meeste huizen hebben er bellen, de winkels zijn groot en de mensen praten er ‘groos’....
Als de vlammen op 't eind van de avond wat lager worden, rennen de jongens dwars door het vuur. Soms vonken hun klompen, wanneer ze er door zijn - die moeten dan net als de aardappels afkoelen in 't slootje. De meisjes staan er omheen en bewonderen de helden. Ik mag niet meedoen aan deze gevaarlijke wedstrijd - Moeder heeft het me nadrukkelijk gezegd vòòr ik ging: ‘Pas op je goed en je gaat er nìet deur!’ Daarom kijk ik en popel.... Tot ik Stijn Timmer bemerk tussen de andere meisjes.... En Freek Dogger, ouder dan ik en mijn medeminnaar. Tot nu toe heeft Stijn mij duidelijk de voorkeur gegeven - Freek is maar een visserman en ik ben de oudste van mèèster.... dat scheelt zó veel, moet je denken! Maar Freek houdt vol en gèèn jongen durft als hij. Als een wildeman rent hij door de vlammen, telkens heen en weer. De meisjes staan star van adoratie.... ook Stijn, al slaat ze telkens de handen voor de ogen als Freek weer een van zijn sterke stukjes uithaalt. Ik zie duidelijk, dat ze dan tussen haar vingers doorgluurt en huivert van genot. Dàt is mij te kras. Ik vergeet moeders
| |
| |
gebod.... Ik ken geen vrees meer en dol van jaloezie en heldhaftigheid ren ik net als Freek door het vuur. Ik voel, dat het niet genoeg is, ik moet hem overtroeven als ik succes wil hebben. Nù durf ik alles.... ik hìnk er door. Dat gaat veel langzamer, je kunt gemakkelijk struikelen en het is dus vèèl gevaarlijker. Mijn kleren en mijn wenkbrauwen zijn gezengd als ik aan de overkant verschijn. Maar de overwinning is volledig: Stijn kijkt me aan met schitterende ogen en niemand doet het me na, zelfs Freek niet, die zich verslagen voelt. Ik ben de koning van de avond en draag bescheiden mijn triomf....
Moeder is ècht boos die avond. Ondanks de twee zwarte aardappelen. Ze begrijpt onmiddellijk, dat ik gezondigd heb en ze is niet gemakkelijk als ze werkelijk verontwaardigd is. En dat is ze altijd, als we een positief gebod overtreden hebben.... Ik moet onmiddellijk mijn kleren uittrekken en in de tobbe. Dat is niets bijzonders.... iedere 30e April eindigt daarmee.... Maar Moeder maakt geen enkel grapje.... ze informeert helemaal niet naar de lotgevallen van die avond. Stug wast ze me hals en oren - hardhandig zelfs.... En met een kort bevel verwijst ze me naar de bedstee. De deurtjes gaan op een kier, ik krijg gèèn zoen en ik merk aan de harde klank van de kopjes, dat ze nijdig blìjft. En toch kan het me niet schelen vanavond. Dìt is iets, waar Moeder òòk geen deel aan heeft... Over Rika Burger heb ik haar nooit gesproken, maar
| |
| |
ze heeft het geraden.... Van mijn diepe liefde voor Stijn Timmer weet ze niets.... en àls ze het weet wil ik niet, dat er over gesproken wordt....
Het is Mei geworden. Ik zwerf dagelijks door de polders. Nesten zoeken is mijn liefste bezigheid. Altijd ga ik alleen. Broers, die me zouden kunnen vergezellen heb ik nog niet. En mijn kameraden voelen er niet voor. Innig is de vriendschap nooit geworden. Als zoon van den meester blìjf ik een buitenbeentje. ‘Staorekieker’ noemen ze me in 't dorp, omdat ik m'n hoofd teveel achterover draag. Ze beweren, dat ik ‘groos’ ben - Moeders schuld misschien: mijn kleren zijn wat mooier dan die van de ‘gewone’ jongens en meisjes uit het dorp. Ik pas me ook niet gemakkelijk aan, ben wat schuw en verlegen, altijd een beetje eenzaam. Omdat ik meer lees dan de anderen en er thuis gesproken wordt over andere onderwerpen dan vis of ‘lampies’, interesseer ik mij voor kwesties, waar het dorp nooit over denkt. Het is niet prettig, maar ik kan er niets tegen doen. Soms staat het hele stel tegenover me, groven en fijnen. Ze jouwen me uit en lachen om dingen die ik doe of zeg. ‘Dirk van meester mit sien ferbeelding,’ zeggen ze schamper. Ik doe mijn uiterste best om gewoon te zijn en goed Oosterends te praten. Sterrenkijker wil ik niet wezen en dus loop ik voortaan met mijn ogen naar de straat gericht.
| |
| |
Tot wanhoop van Moeder, die me een rug voorspelt even krom als die van Reyer Verdompeltje.... Maar 't helpt niet veel en ik maak het erger door in tranen uit te barsten, als ze gaan schelden.... Dan hebben ze allemaal plezier en jouwen nog harder.... Tot ik in wilde drift mijn klompen uitrek en op de sarrende bende instuif.... Dat is afdoende, tenminste voor vandaag. Tegen èchte drift zijn ze niet bestand en ik ben zó woedend, dat ik niets en niemand ontzie.... Nog erger is het feit, dat ik niet tegen verlies kan. Ik begin te huilen, als ik mijn knikkerzak gehalveerd zie en ik kan alweer m'n tranen niet bedwingen als ik bij een felle jacht getikt of gegrepen word. Stom is dat, ik weet het - maar ik kan mij niet beheersen. Ik train van uur tot uur.... ik voel, dat hier, in deze weekheid, een van de oorzaken gelegen is van mijn rampspoed.... ik heb maar zelden succes.
Gelukkig wisselen die perioden van vereenzaming af met lange tijden, waarin ik door het dorp en de kameraadjes word aanvaard. De jongens zwermen om mij heen, zodra ik wat nieuws heb: een geweldige vlieger, door mijn oom Jan gemaakt en, later, een driewielige fiets. Die is in een minimum van tijd communistisch bezit: we binden er een lang touw aan, de hele bende trekt en rent en één zit er op het vehikel. Bij de hoeken zwiert hij met een boog van het zadel en kwakt tegen een schutting of een muur: dat verhoogt de vreugde en ieder
| |
| |
wordt op zijn beurt slachtoffer.... Tot door onverklaarbare oorzaak de breuk weer ontstaat en ik me in mijn eentje moet vermaken. Moeilijk gaat dat niet: ik heb altijd boeken, speel thuis graag alleen en vind niets gelukkiger dan te mogen zwerven in de polder. Eindeloze weilanden om mij heen, een verre horizon, gebroken door een molentje of wat masten van visserschuiten en verder niets dan schapen en vogels. Soms ben ik wel een beetje bang: er zijn lieuwen, die gillend op me aanstormen, als ik in de buurt van hun nest of hun jongen kom en op de Bol broeden de kokmeeuwen; die scheren langs mijn hoofd onder nijdig gekras. Maar ik ervaar gauw genoeg, dat ze nooit ècht raak schieten en voel me er veiliger dan in de straten van het vaak vijandige dorp. Wat is heerlijker dan te zien, hoe een grote kluut les geeft aan z'n jongen! De snavel, krom als een Turks zwaard, zwiert over de wateroppervlakte en roomt er de kleine waterlopers en draaikevertjes af - en het kroost oefent met vallen en opstaan: één kluutje tolt om van pure emotie, een ander slaat te diep met de snavel in het water en nummer drie maait er een paar centimeters bovenuit.... Ik zie de kemphanen springen en vechten, ontdek, dat de Sterna macrura in Nederland broedt en verschaf m'n vader materiaal voor de vele vogelverhalen, die hij uit lust en om den brode dagelijks schrijft.... De zon brandt me bruin en de wind maakt me taai en dapper.... Alleen
| |
| |
voor onweer blijf ik bang. Met angstige ogen bespied ik de witkoperen stapelwolken aan de Oosterhemel en bij het eerste dreunen in de verte ren ik weg uit mijn vogelparadijs naar huis, waar Moeder al uitkijkt, doodsbang, dat ik bij een donderbui in de vlakke polder zal zijn....
In Juni help ik Hannes Koning met hooien. Hij woont op Oostwijk en is getrouwd met de dochter van meester Douma.‘Ze wordt nooit een goeie boerin,’ zeggen de mensen, maar de rijstebrij, die ze kookt, smaakt beter dan de pap bij Moeder.... Die dikke brij eten we 's avonds als de laatste vracht binnen is gehaald. En de àllerlaatste keer zijn er warme krentenbollen, dikbesmeerd met de boter, die op Oostwijk wordt gekarnd. We eten netjes en ook de boerenknechts gedragen zich ànders dan op het hooiveld: je moet een dàme anders behandelen dan een boerendochter....
En dàn, ook nog in Juni, komt de kermis. Aan Oosterend is dat niet veel bijzonders, maar wàt er is, is goed. In de eerste plaats de draaimolen. Als het gerucht de ronde doet, dat de tjalk met de mallemolen achter Nieuweschild ligt zijn we niet meer te houden. We rennen er heen, helpen sjouwen en opladen en later bouwen we mee. Ieder die hand- en spandiensten bewijst, mag later een paar keer voor niets draaien. De draaimolenman kent ons in een ommezien en wij worden goede maatjes met zijn knecht, dien we Hein noemen en tutoyeren. Als
| |
| |
de molen draait helpen we duwen; een paard kan er niet op overschieten - dat is anders dan aan Den Burg, waar een stevige knol de godganse dag in de ronde draait, een knol met oogkleppen.... anders wordt hij gek van de beweging en het rumoer.... Duwen is een aardig werk: als de gang er in zit, spring je op de molen en draait voor niets de rit uit. Is de tijd om, dan gooit de molenman een plank op de grond en remt, door zich mee te laten slepen. Om de beurt mogen de duwers meezwieren - dat is een gevaarlijke, opwindende sport. Soms zwaait Hein aan de buitenkant met een ‘sleutel’ - wie die al draaiende grijpen kan, mag een rit mee zonder betaling. Dat lukt kleine jongens nooit; de vissers, die woest en zingend meezwieren en aan de koperen stangen ver buiten de molen reiken, gaan met de prijs en de eer strijken.... wìj hebben geen kans.
Behalve de draaimolen is er het hakblok. Grootvader heeft daar permissie voor en òòk voor het hangen van een weegschaal. Eerst eten we ons genoegen aan koek en dàn laten we ons wegen - je bent daardoor heel wat zwaarder dan vòòr de maaltijd. Flensjes verkoopt Grootvader en ook Texelse blauwe koek. Met scherpe bijltjes hak je de flensjes in stukken: het kàn in tweeën, maar de meesten moeten driemaal slaan voor het plakje is gehalveerd. Er zijn ook vissers, die met het hakmes werken - met een geweldige knal slaan ze een ‘dikkerdje’ precies
| |
| |
doormidden. Wij mogen dat slingermes niet hanteren - wel voor één cent de wijzer op het draaibord zó hard ‘in de rondte kieperen tot ie guult’. Altijd prijs: snippers gewoonlijk, die overbleven bij het koekhakken of randjes, die eerst van de flensjes worden afgesneden om ze mooi rechthoekig te maken. Het allerfijnste is het koekslaan. Biem van Toon of Jaap de Pettemer neemt dan tien of twaalf taaie koeken in zijn geweldige knuisten, zo, dat de grootste helft er buiten hangt. En dan komt Jaap Vlaming of een andere knaap en die hakt met z'n vuist op de bundel in. Overal vliegen de stukken koek in het rond; wij rennen er achteraan en ‘ete tot we skuumbekke’. Als er nog maar één koek heel is, moet Jaap Vlaming betalen - is alles aan flarden, dan is Biem of de Pettemer het kind van de rekening. Alleen Grootvader strijkt de centen op en wìj hebben de koek... Grootvader verdient op allerlei manieren: in de winter staat hij met een tent op de ijsbaan achter het Langeriet en verkoopt er chocola en koek.... ook veegt hij de baan glad, als Grootje de ‘sukelaadketel’ hanteert.
Niet alleen aan de draaimolen en de hakblokken kan je zien, dat het kermis is. Er komen ook draaiorgels, harmonika's en liedjeszangers langs de deuren. Ze zingen over Transvaal:
| |
| |
Stuurt men naar die moordenaarskampen henen,
Lage wraak van Engeland....
Ik voel de haat tegen de rooinekken in mij opstijgen, sterker dan ooit.... Maar er volgen andere liederen:
In mijn leven kom ik nooit meer uit de Zaan
Waar de wieken van de molen lustig gaan....
Of:
Daisy, Daisy, geef mij het jawoord toe,
Aan jou denk ik bij alles wat ik doe.
Ik meende met jou te trouwen
Maar 'n rijtuig kan 'k niet houen,
En je zult eres kijken hoe....
Mooier nog is het lied van Sien:
Een meisje vrijde al lange tijd
met een jongeling al naar haar zin.
En ze riep: als ik hem dan niet krijg,
Dan spring ik het water in....
Maar opeens blijft het lieve jongeheertje weg
| |
| |
En het lieve meisje treurt,
Totdat zij hem ontmoet in zeekre straat,
Ze trekt hem aan z'n jasje en het scheurt....
Sien, Sien, Siene laat me los
Met je handen van mijn zak
Weken lang zing ik dit schone vers.... zolang, tot Moeder er wanhopig onder wordt en me verbiedt, nog langer straatliederen te blèren....
‘Mit Kermis mag het.... maar dàn sing je weer skoolversies,’ zegt ze. Met zóveel nadruk, dat ik Siene ontrouw word en voortaan galm van ‘de blauwgeruite kiel’ en ‘Piet Hein z'n naam is klein’. Alleen in polder ‘Het Noorden’ voer ik nog Siene ten tonele: de schapen en de kluten trekken er zich niets van aan al schreeuw ik me hees....
Soms zijn er kermismensen met aapjes. Moeder heeft altijd veel medelijden met de stumpers. Maar wij genieten hevig.... Bang ben ik alleen voor de hardlopers. Griezelige kerels in bonte pakken met rinkelende bellen. Ze staan geen moment stil en trappelen zelfs, als ze bij de deuren hun centen ontvangen.... Grootvader zegt, dat hun milt er uitgesneden is en ze nooit moe kunnen wor- | |
| |
den.... daardoor worden ze nog huiveringwekkender.... ik kruip weg in een steegje, als ik er een zie schemeren in de straat.... En met geen stok kan Moeder me bewegen, aan een van die ‘loeders’ een cent te geven....
Op Kermiswoensdag krijgen we vacantie. Tot de Maandag van de volgende week. Dan ga ik logeren bij m'n Ome Piet aan Den Burg. Want dààr is de èchte kermis. Ome Piet woont, sedert de huishoudster getrouwd is met den veldwachter van Oosterend, bij Maartje. Ze is weduwe en heeft een snoepwinkel. Vàren doet Ome Piet niet meer: hij heeft z'n tjalk, waarmee ik vroeger in de zomervacantie meemocht, verkocht en is nu boerenknecht bij den ‘dikken Kees’, den locoburgemeester. Ik ben niet graag aan Den Burg, behalve met Kermis. Maartje is goed en hartelijk en Ome Piet een stille, maar vriendelijke man. Maar ik logeer er liever niet: ik moet er slapen in de bedstee, waar mijn andere Grootvader in gestorven is en daar griezel ik van. Dat is gek, maar waar. Ik huiver van den dood sedert ik Piet Brans heb gezien, doodgestoken door den bul. En later mijn overgrootvader, van wien ik al bang was toen hij nog leefde. Ik heb hem alleen in z'n bed gezien met een slaapmuts op en hij lachte rààr.... ‘Kinds is-ie,’ zei Vader, ‘trek je er maar niets van aan.’ En Grootvader, die nu òòk al dood is, vertelde, dat de ouwe baas telkens z'n bed uitkwam omdat hij in de put wou springen.
| |
| |
‘Maar hee mèènt het niet echt,’ zei Grootvader; ‘ik set het petdessel dan maar open en ik seg: Kom maar op, ouwe, je ken terecht.... Dan kruupt ie grommend weer te-bed....’
Grootvader had gelijk; in de put is de ouwe man nooit gekomen - ik zag hem later bleek en verschrompeld op z'n doodsbed liggen en kroop weg achter Vaders jas....
En enkele jaren later stierf Grootvader zelf. In het huis van Maartje. In het bed, waar ik nu telkens moet slapen.... Het ergste was, dat ze me dwongen, hem een zoen te geven op z'n kille voorhoofd.... Dat kan ik niet meer vergeten. In z'n bed voel ik telkens die ijzige huid en ik zie hem liggen met gesloten ogen.... Maartje en Ome Piet zitten ver weg - achter de winkel in de voorkamer en ik lig hier alleen.... onder de gewassen dekens van Grootvader.... En er is òòk nog een oude Friese klok in de kamer, die zwaar en dreigend tikt....
Er is mèèr aan Den Burg, dat me benauwt. Ik voel er me vreemd en verlegen. Hier wonen alleen maar boeren, geen vissers. Ook aan Oosterend zijn me de vissers liever dan de boeren. De boeren zijn stijf en benepen - de vissers gul en royaal. De boeren lopen met de ogen omlaag, ze zetten de voeten bedachtzaam neer. ‘Altoos bang, dat ze te veul gras vertrappe,’ beweert Grootvader van Oosterend, die in hart en nieren visser is. De vissers stappen met brede, zwaaiende passen en ze kijken met hun hel- | |
| |
dere ogen de hemel in.... Daar komt de wind vandaan en wie stuurt houdt de wimpel van z'n schuit in 't vizier... Ze zijn vrolijke opsnijers en smijten met geld als ze 't verdiend hebben. Als we op de kermisdagen een touwtje scheren over de weg, gooien ze centen en dubbeltjes naar ons toe, waarom we grabbelen als gekken. Zo'n ‘singende wagen’ vol vissers is een kostelijke prooi. Als er alleen maar boeren zijn krijg je hoogstens een tik met de zweep. En dan grijnzen de smakkers als ze je raken.... Ook bij de bruiloften zijn ze schriel. De jongens van Oosterend komen dan voor 't huis van de bruid staan en ze zingen:
Ik wens je veul zegen mit je nuwwe man.
Ik wow zo graag ers klinken.
Geef me dan maar een skeppie uut de kom,
Dan zellen we ers lekker drinken....
Bij de vissers komt dan altijd de bruid naar buiten. Met een grote lepel schept ze de ‘brandewien-mit-bòòntjes’ uit de kom en voert ons één voor één.... We gapen als jonge spreeuwen.... Bij een boer hoef je dat niet te pro- | |
| |
beren. Daar sturen ze de hond op je af. En drinken.... ho maar!
Hier aan Den Burg zijn de boeren nog erger. Rijker en trotser. Ze groeten er niet en ze hebben ongenaakbare huizen met hoge stoepen en blinkende spiegelruiten. Ik voel me er erg klein.... Keizer en Dijt, dat zijn namen, die me bang maken.... Ook wonen aan Den Burg de burgemeester, de belastingontvanger, de notaris, de dokter.... geheimzinnige persoonlijkheden over wie thuis met eerbied wordt gesproken en die ik vermijd, zoveel mij maar mogelijk is.... Neen, Den Burg is me al evenmin sympathiek als ‘het fijne end’, al is het om een andere reden...
Maar met Kermis is dat ànders. Dan worden ook de boeren nu en dan mensen. Ze dansen in de kroegen en ze hossen door de straten; ze zitten in de schommelschuitjes en ‘de hobbelende geit’, ze draaien aan het rad van avontuur en ze schieten net als de vissers op Toekoe Oemar en andere ‘Atjinezen’. Helemààl los komen ze bij de kop van Jut. Daar wordt het een formele veldslag tussen de boeren van Den Burg en de vissers van Oosterend - telkens knettert het slaghoedje en de borsten van de geweldenaars zijn bezaaid met blikken medaljes.... 's Avonds laat komt de totale verbroedering - dan zijn ze allemaal dronken, de boeren net zo goed als de vissers.... Maar daar zie ik niets van; vòòr het donker is, moet ik binnen zijn: de avond is alleen voor de grote
| |
| |
mensen. Behalve de doodenkele keer, dat ik met Vader en Moeder mee mag naar het paardenspel.... Ik geniet hevig van kleuren en lichten, van schetterende muziek en sterke toeren.... maar eenmaal wordt de pret bedorven door een troep dronken Oosterenders. Moeder schaamt zich. En ik vind het ook ellendig; ik ben bang voor dronken mensen en ik huiver als ik hoor, hoe ze schreeuwen en zie, dat ze de flessen drank zo maar aan de mond zetten en drinken met de ogen dicht....
Niet na huus gaan, niet na huus gaan
Of de fles moet op sien kop staan....
Met zachte drang wordt eindelijk de troep naar buiten geloodst door één van de clowns; ik bewonder de handigheid, waarmee hij al grapjassende z'n doel bereikt. En dan is onze aandacht weer gevangen door Miss X. Y.Z., die flonkerend in de nok van het circus aan een trapeze balanceert....
Omdat ik tien jaar geworden ben in November, geeft Vader me voor het eerst een abonnement op de draaimolen. De bezitters van zo'n abonnement krijgen een kleurig kaartje met hun naam er op, dat ze zichtbaar moeten dragen. Van dàt moment af begrijp ik, waarom mensen zo gesteld zijn op decoraties. Je behoort met zo'n distinctief onmiddelijk tot de bevoorrechte en benijde
| |
| |
klassen. Alle kleine proletariërs van Den Burg en Oosterend, van Cocksdorp en Oudeschild, van De Waal, De Koog en Den Hoorn kijken me aan met jaloerse ogen, als ik door Den Burg flaneer met de vrijbrief voor de mallemolen fladderend op mijn kiel. Al weken van te voren heb ik er tegen de schooljongens over opgeschept, dat ik met Kermis draaien zal van de morgen tot de avond en als ik er nu in de straten van het dorp een tegen kom maak ik een praatje en zeg, zo langs mijn neus weg, o, uiterst bescheiden: ‘Fraag an je vader, of je ok zo'n briefie krigt. 't Kost maar ien riesdaalder en je draait er de hèèle week foor’ - wel wetende, dat de meeste vaders geen geld over zullen hebben voor de uitspattingen van hun kroost.... Toch, na twee dagen is de glorie verdwenen: ik ben beu van het draaien. Met koele ogen kijk ik naar het steigerende paard, waarop ik zoveel uren heb gezeten. Weg zijn de phantasieën, die mij boeiden. Ik was uren lang generaal De Wet, jagend door de vlakten en over de kopjes van Transvaal; daarna Lederkous, in eeuwige strijd gewikkeld met de gluiperige Apachen en verknocht aan de edele Sioux.... maar ik ben nu niets mèèr dan Dirk Daalder, een doodgewone jongen van Oosterend, die draaimolens verafschuwt en snakt naar een beurt in de Turkse schop of de hobbelende geit. Geld daarvoor bezit ik niet - het éne kwartje, dat ik naast mijn abonnement kreeg is al lang omgezet in zuurstokken en
| |
| |
noga - en ik weet zeker, dat Vader niet bereid is, nòg meer aan me ten koste te leggen. En Moeder zal zeggen: ‘Je wow draaie - nou kèn je draaie en is 't wèèr niet goed....’ Landerig loop ik over de kermis.... mijn stemming is ver onder nul.... En ik dank de hemel, als we op Zondagavond weer met de deli naar huis gaan.... Kermissen vallen niet mee op den duur en abonnementen nog minder.... En dan zijn er nog philosophen, die beweren, dat het geluk in de herhaling zit....
Veertien dagen later is er een nieuwe attractie. Er komt een ringrijderij aan Oosterend. Als altijd is Vader voorzitter van de feestcommissie. Hij probeert bij ieder feest de fijnen èn de groven mee te laten doen: ‘eenheid in het dorp’ is de leuze van zijn leven. De laatste jaren is hij daar wel aardig in geslaagd. Eerst is in grote vrede en met algemene deelneming de inneming van Den Briel gevierd. De vissers waren gekleed in roodbaaien hemden: de Watergeuzen - en hun aanvoerders droegen brede witte kragen en fijne rapieren. Een vloot van schepen zeilde van Nieuwe Schild naar Oost - daar was een van de Daalders voorbestemd als Koppelstok op te treden. En Achtertunen was een zware poort getimmerd, waarachter Jan Brouwer de wacht hield. Overal zaten de jongens in de bomen om getuige te zijn van deze les in geschiedenis. We zagen Blois van Treslong schrijden over de stoffige weg en achter hem Lumey van der
| |
| |
Marck - we hoorden het verhaal van Koppelstok en zagen de burgemeesters angstig beraadslagen achter de poort in weifeling en twist. Tot de Geuzen er de brui van gaven en met een zware scheepsmast de deur begonnen te rammeien. Een vuurtje voltooide het drama en onder gejuich van het hele dorp stortte de poort brandend in elkaar....
Later werd de landing van den prins te Scheveningen opgevoerd. Weer kwamen de blazers achter Oost en in statie reed Willem, die de eerste koning zou worden, naar Oosterend, vergezeld van een erewacht: gesjerpte boeren te paard en krijgshaftige vissers met geweldige roeispanen.... Achter het open zolderluik van bakker Koen hield Mossel, die den prins verbeeldde, een deftige toespraak vol geleerde woorden, waar niemand iets van begreep en die dus bijzonder in de smaak viel.
En verleden jaar werd de krijgslist van Lochem vertoond: Spaanse soldaten verstopt onder het hooi en kinderen, die bij het inrijden van de poort plukken, tot zij de harde laarzen voelen. Onder grote hilariteit werd tenslotte een der boeven in optima forma aan de galg gehesen....
Bij al die feesten was de eendracht groot. Bij fijnen en groven woeien de vlaggen en wij gingen 's morgens vroeg al rond om te tellen, hoeveel er waren uitgestoken. Ieder droeg oranje - ik kreeg van moeder een oranje
| |
| |
petje op en een sjerp dwars over mijn borst met de woorden: leve de Koningin. Dat was wel niet helemààl toepasselijk, maar 't was tè gek, voor al deze gebeurtenissen nieuwe sjerpen te maken en ik was er niet minder gelukkig om: was ik niet de enige onder de jongens, die zo goed demonstreerde, dat oranje bòven moest zijn? Een pèt van deze soort was in het dorp niet bekend! En ieder zong het Wilhelmus en het Wien Neerlands bloed.... wel de oude en de nieuwe woorden door elkaar en soms helemaal zònder woorden, maar plechtig was het en alle mensen raakten er van onder de indruk....
Maar nù is het anders! Feller dan ooit laait de partijtwist op en deze keer moet Vader meedoen met de groven en tègen de fijnen. Want Vader heeft als voorzitter van de feestcommissie aan den burgemeester verzocht de ringrijderij op Zondag te mogen houden; dit is geredelijk toegestaan, maar nu willen de fijnen niet meedoen.... Ze spreken van Sabbathschennis en bewegen hemel en aarde om het feest verboden te krijgen. Bewogen vergaderingen hebben plaats; in de Hervormde Kerk komt zelfs een scheur en een deputatie onder leiding van Roozendaal en Biem van der Vis tijgt naar Den Burg om den burgemeester over te halen, het verlof in te trekken. De burgemeester heeft vacantie en de ‘dikke Kees’, die als loco-burgemeester fungeert laat zich ompraten en verbiedt de ringrijderij op Zondag. De liberale boe- | |
| |
ren briesen. Het regent ingezonden stukken en advertenties in de Texelse Courant en de Nieuwe Texelse Courant, waarin men elkaar verdacht maakt en de waarheid zegt. De fijne schoolmeester, Vink heet-ie, zendt een advertentie in, waarin hij valse daalders te koop vraagt.... Vader antwoordt met een advertentie, waarin wordt meegedeeld, dat er een nieuwe vinkensoort is ontdekt op Texel, die gekenmerkt is door scherpte van toon.... Op een wilde ‘protestvergadering tegen het drijven van de fijnen’ wordt een gezantschap gekozen, dat op zijn beurt ‘den dikken Kees’ moet bewerken.... De burgemeester heeft in zijn vacantieverblijf een uitvoerige uiteenzetting van Vader ontvangen over de loop der zaken en het eigenmachtig optreden van den loco-burgemeester, die het waagt, de bevelen van den chef te annuleren.... De burgemeester, in zijn wiek geschoten, zendt zijn substituut een brief, die op poten staat en als de liberale gezanten van Oosterend aan Den Burg verschijnen, valt de loco-burgemeester opnieuw om en verleent tòch verlof om op Zondag te ‘ringsteken’.... De boeren juichen.... de fijnen
knarsen op hun tanden.... de vete is dieper dan ooit en het duurt jaren, vòòr Vader weer in genade wordt aangenomen.... Maar het feest gaat door! En het wordt nu een feest van het hele vrijzinnige eiland tegen de kleine secte der gereformeerden aan Oosterend.... Van alle kanten daveren de tilbury's
| |
| |
met galmende boerenjongens het dorp in; rozen aan de pet, rozen aan de zwaaiende zwiep, het meidje op haar Paasbest aan hun zij. Overal klinkt het lied van de dag, populair door de Transvaaloorlog:
En de boeren hebben het overwonnen
Hiep hiep hoera, hiep hiep hoera....
De vreugde golft door de straten. Alleen aan het fijne eind waait geen vlag, de luiken zijn er gesloten als bij een begrafenis en de straten zijn er uitgestorven: de Peperstraat, Verlorenkost, de Koetebuurt.... Vader is de held van het festijn. Hij loopt van de morgen tot de avond in het zwart en met de hoge hoed op door het dorp en zijn ogen stralen. Zo voelt zich een generaal, die pas een overwinningsbulletin heeft uitgegeven.... Moeder heeft de strijd met al haar temperament meegeleefd. Ze sprak over niets anders, dagen lang en zo opgewonden, dat het hooghaarlemmerdijks volkomen in de verdrukking kwam.... Telkens prikkelde ze Vader om toch vooral vol te houden en haar afkeer van den oervijand uitte zich in felle taal.... Is het te verwonderen, dat ik me nu, terwijl de boeren hun paarden voortjagen rondom de kerk, trots voel en gelukkig als geen ander? Ik zit op de kerkemuur, die om het kerkhof loopt en vlak bij de palen, waar aan een touw de ring heen en weer slin- | |
| |
gert. In volle vaart rijden de karretjes er onder door: de paarden hebben pas een flinke tik gekregen van IJs Koppen, die als aanjager fungeert. De boer ment, het meidje hanteert de puntige stok. Sommige boerenjongens houden plotseling hun knol in onder de ring, maar dan trekt Aai Burger dadelijk aan het dwarstouw, zodat de ring op en neer wipt en het meidje mis moèt steken. Vloekend jaagt de boer in dat geval z'n rossinant verder en knetterend valt het fanfarecorps in met een spottende deun. Prachtig zie ik alles en mijn dag is dubbel goed, omdat precies tegenover mij op de stoep van Klaas Geus Stijn Timmer staat, die telkens witjes tegen mij lacht....
's Avonds is er prijsuitdeling bij Koppen, in ‘het Wapen van Amsterdam’. De gelagkamer is vol boeren, die roken en drinken - het gezang is niet van de lucht. Op het toneel zit de feestcommissie.... de mannen hebben hun vrouwen voor deze plechtige gelegenheid meegebracht... moeder heeft mij meegesmokkeld en ik kan uit mijn hoekje alles overzien.
Vader neemt het woord. Met zijn houten hamer geeft hij een paar ferme tikken op tafel en de stilte valt.... Als Meester rust gebiedt, zwijgt alles, dat spreekt vanzelf.... De jònge boeren hebben zelf bij vader in de klas gezeten en de oudere generatie stuurt hem z'n kinderen.... Vader spreekt goed en gemakkelijk.... hij heeft een heldere stem en hij kent z'n Pappenheimers.... telkens klatert een ge- | |
| |
lach op, omdat Vader grappig is. Hij herinnert aan de felle strijd over deze ringrijderij en aan de uiteindelijke overwinning. Dan zijn de boeren niet meer te honden en davert het lied:
En de boeren hèbben het overwonnen,
Hiep hiep hoerà, hiep hiep hoerà....
Maar nu wordt Vader één moment ernstig.... Hij zegt, dat de verdeeldheid in het dorp diep te betreuren is. Dat fijnen en groven mènsen zijn, die elkaar niet kunnen missen. Samenwerking is er nodig en die kan er zìjn, òòk aan Oosterend. Dat hebben de vroegere feesten voldoende bewezen. Maar behalve samenwerking is er vrijheid nodig. En het vrijzinnige deel van het dorp kan de tyrannie van de fijne minderheid niet dulden.... men moet elkaar verdragen en inschikken van weerskanten....
Een daverend applaus breekt los bij die woorden. Vader zal, dat weet ik nu al, morgen een verslag maken van deze dag voor de Texelse couranten, waarvan hij correspondent is. Dan zal hij deze speech laten afdrukken en kunnen de fijnen zien, hoe goed hij het bedoelt.... Maar ik vrees, dat het niet helpen zal.... En één moment klimt de twijfel in mij op, of het wel goed was, wat men gedaan heeft.... Of men toch niet beter had gedaan, het
| |
| |
feest op Zaterdagmiddag te houden en zo de vrede te bewaren.... Lang kan ik daar niet over piekeren: Vader begint met de uitdeling van de prijzen. Hij maakt geestige toespelingen op de omstandigheden van de boerenjongens en -meidjes, die de mooie dingen in de wacht slepen.... En een storm van gelach barst los, als hij bij het overreiken van een naaidoos beweert, dat er ook een knoopsgatenschaar inzit, waarmee je tussenzetseltjes en veterbandjes kunt maken. Vader blijkt al even weinig verstand van handwerken te hebben als ik....
Na de prijsuitdeling worden de stoelen opzij geschoven en het dansen begint. Kachsor van Oudeschild speelt op de harmonica en de boeren zingen de populaire wijzen mee. Ze hossen en springen met rode gezichten.... de petroleumlampen flikkeren door het gedreun en de walm van de sigaren. De feestcommissie blijft bòven. Ze heeft haar werk gedaan en wordt nu feestelijk door de boeren getrakteerd op boerenjongens, advocaat en wijn. Telkens komt Koppen het podium op met volle glazen en flessen....
Vader en Moeder drinken mee - dat hoort er nu eenmaal bij op zo'n feestavond. Vader is vrolijk door de overwinning, door de glorie, door de joligheid van het boerenvolk. Is het dan te verwonderen, dat ook de feestcommissie op een gegeven moment opstaat, klinkt met de wijnglazen en zingt als iedereen:
| |
| |
Niet na huus gaan, niet na huus gaan,
Of de fles moet op sien kop staan?
Algemene verbroedering, in de roes vallen rangen en standen weg.... Maar ìk heb niets anders gedronken dan wat limonade en een eindeloze hoeveelheid ijswafeltjes verslonden. Ik ben nuchter en kijk met critische ogen.... Ik zie de verhitte gezichten, de vreemd schitterende ogen, de handen, die de schouders van buren en buurvrouwen omarmen. En ik hoor het hese gezang van mensen, die niet meer helemaal normaal zijn. Mensen, waartoe ook de twee behoren, die ik vereer en liefheb boven allen.... Ik voel mij diep ongelukkig, bang, hopeloos eenzaam.... Ik vlucht weg, het toneel af, het gangetje door, naar buiten.... Daar is de stilte, soms geschonden door het geraas uit de kroeg.... Lang zit ik op de stoep voor Koppens huis.... er is iets vernield, dat nooit meer volkomen is te herstellen....
|
|