zij hun zuster hadden verloren: al van verre kon men hun gekerm horen. Zo zijn zij de vergadering binnengekomen. Cantecleer sprong midden tussen de aanwezigen en zei: ‘Heer koning, genadig en groot, erbarm u om Godswil over mij, nu Reynaert mij en mijn kinderen, die hier staan, zó heeft benadeeld. In het begin van april, toen de winter was voorbijgegaan en men in de groene velden overal kleurige bloemen zag prijken, was ik fier en trots op mijn groot geslacht. Ik had acht jonge zonen en zeven schone dochters, vol levenslust, die mij door mijn gemalin Roede in één broedsel waren geschonken. Ze waren allemaal vet en sterk en veilig opgesloten in een mooie tuin, omringd door een muur. In die tuin stond een schuur met veel honden erin. Omdat die menig verscheurend dier hadden gegrepen, waren mijn kinderen zonder vrees. Daarover was Reynaert zeer verstoord: hij kon niet verdragen, dat ze zo rustig en veilig leefden. Hoe vaak zagen wij hem om de muur heen dwalen en allerlei listen verzinnen. Maar als de honden hem zagen, liepen zij hem met alle kracht achterna. 't Gebeurde eenmaal, dat hij bij toeval gesnapt werd en ik zag zijn haren in het rond stuiven: het verdiende loon voor zijn roverijen. Maar toch ontkwam hij, listig als altijd; dat hij vervloekt zij, de valse dief! Toen hadden we lange tijd geen last meer van hem. Later kwam hij, gekleed als kluizenaar, en bracht mij een brief, waar uw zegel aan hing, koning Nobel. Toen ik dat schrijven las, begreep ik, dat gij vrede had bevolen aan al de dieren van uw rijk en ook aan de vogels. Ook kwam hij met een andere tijding: hij zei, dat hij kluizenaar was geworden en boete had gedaan voor zijn zonden. Hij toonde mij een pelgrimsstaf en een boetekleed, ontvangen in het klooster Elmare. Toen zei hij: “Heer Cantecleer, nu kunt ge voortaan zonder vrees voor mij leven; ik heb gezworen, nooit meer vlees of vet te zullen eten. Bovendien ben ik zo oud, dat ik voor mijn