| |
| |
| |
Vier en twintigste kapittel.
Liet de Heer Perfect het niet aan Projecten mangelen, die het heil der zijnen en het algemeene heil der menschheid bevorderen moesten, het mangelde ook niet aan schrandere mannen in Paralapapap, of van elders gekomen, die of dezelve bevorderen of hunne eigene kwamen aanbieden. Allerhande plans werden door allerlei soort van planmakers aangevoerd. Velen onder deze speculeerden op den tegenwoordigen niet geheel bloeijenden toestand des lands. En speculaties op de algemeene ellende zijn, weet men, daarom altoos des te lucrativer, naar mate het fonds, waarop men werkt, het uitgestrektste is.
Zeker belangeloos geleerde, die met zijne schatten uit het steenachtig Arabië was komen aanzetten, en die uit zuivere menschlievendheid alleen te werk ging, bood ook zijn plan aan. Volgens dit wilde hij de Paralapapappische Natie, wat het physieke, of liever wat het nutritieve aan- | |
| |
ging, op de wijze der Kameelen van zijn land opvoeden: die, gelijk hij beweerde, reizen van tien of twaalf dagen konden uithouden zonder te eten of te drinken. Alles, gaf de wijze man voor, hing slechts af van de gewoonte. Sommige vernuften onder zijne tegenstanders beweerden echter dat een mensch, om zoo lang te vasten als een Kameel doen kan, dan ook zulk eenen bogchel als de Kameel behoefde, wijl, gelijk zij zeiden, de Natuur niet zonder redenen werkt, en dat bovendien de gebogchelden diegenen onder de menschen zijn, die het minste eten - wijl toch de minste menschen bogchels hebben. Hij daarentegen, die geenen bogchel had, leerde, zoo hij zeide, door zijn eigen voorbeeld, en eigen voorbeeld, dat weet men, leert scherp! Hij zelf had reeds acht dagen achtereen gevast, en hij twijfelde niet of hij zoude het, trots den besten Kameel, tot den twaalfden uithouden. Hij had er eene bijzondere levenswijze voor; en alles, wat hij, voor moeite en onderrigting, vroeg, was om slechts voor geheel zijn leven in het Gasthuis van Paralapapap volop den kost te mogen hebben.
Hoe een plan van vasten bij eenen Vorst welkom is, wiens onderdanen niet te eten hebben, kan ten minste door diegenen begrepen worden, welke reeds die soort van algemeene volmaking toelachten, welke uit de Commerciële relaties eener Natie stond geboren te worden, die voorloopig geen hout genoeg bezat, om er eene mosselschuit van te timmeren. Het plan, bij den geheimen raad des Monarchs overgenomen, werd dan ook dadelijk in de handen eener Commissie gesteld, gelast om met
| |
| |
den uitvoerder te aboucheren, intusschen de dierlijke huishouding des Kameels te bestuderen, en binnen den kortsten tijd rapport te doen. Een rapport, hetwelk hierin bestond, ‘dat de Kameel in der daad tien à twaalf dagen zonder eten of drinken blijven kon, maar dat hij dan ook tienmaal zoo veel at en dronk als anderzins, en dat de Arabier, die zich beroemde, den Kameel gelijk, ook twaalf dagen zonder eten of drinken te kunnen blijven, des nachts de schade van den dag weder inhaalde.’
Het zij men dus verkoze of den Kameel of den Arabier na te volgen, zoo ver liet het zich inzien, dat de winst, welke men door deze Methode te weeg zoude brengen, niet buitengewoon groot stond te zijn. Beter' bijval had derhalve een ander wel bekookt plan, dat namelijk wel door eenen Geneesheer uit Mesopotamië werd voorgesteld, ‘om in den hongersnood, thans het grootste voorwerp van 's Vorsten vaderlijke aandacht, te voorzien: een plan dat, van rondsom bekeken, gezegd kon worden, op zijne voeten te staan. Hij beweerde, de doorziende man, dat de al te groote uitwaseming der Paralapapappers het gering genot van hun tegenwoordig voedsel, welk aanstonds in zweet overging, verijdelde. Hij beweerde dus, ingevolge van den regel der tegenstrijdige uitkomst van tegenstrijdige middelen, dat de poriën toegestopt en het zweet naar de maag terug gedreven zijnde, de Paralapapappers dermate versterkt zouden worden, dat zij de helft des voedsels niet meer behoeven zouden. Hiertoe had hij een wit Mastiek vervaardigd, waarmede men
| |
| |
het geheele volk slechts in te smeren had: en bood zijne uitvinding nog daarboven dit nut aan, dat het vooreerst de stralen der zon van de Paralapapappische ligchamen afkeerde, het steken van de vliegen belette, en dan nog de onkosten der Garderobe bijzonder te gemoet kwam. Zijn Recept, dit sprak van zelf! was een Arcanum: en hij verzocht alleen het Patent van Insmeerder Generaal der Paralapappische Natie, met de behoorlijke Emolumenten, die uit zulk eene Charge per se voortkomen moesten.’ Niets was billijker! En in korte dagen stonden alle de koperroode inwoners van Paralapapap in de gedaante van zoo veel priemelijk naakte pleisterbeelden voor hunnen Vorst! Het gezigt was deftig, de bewondering groot, en de uitvinding slaagde ongemeen: het diende voor de zon, voor het steken der vliegen en voor het zweeten. Het was een driesnijdend zwaard van defensie!
De volgende dag evenwel had eenige verandering te weeg gebragt. Het insmeersel, gisteren nog lenig, was thans zoo zeer verhard, dat de Paralapapappers noch zich bewegen, noch opstaan konden. Gelukkig diegenen welke, door den angst bevangen, nog bij tijds het bed uitgevallen waren en hierdoor hunne korst gebroken hadden! De anderen moesten blijven liggen gelijk zij lagen, en de meesten onder hen lagen in eene beklagelijke omstandigheid. Eene belette uitwaseming van de allerergste soort was hun op de borst en de ingewanden gevallen. De meesten vielen in woedende koortsen, en die welke niet bij tijds nog konden afgeschraapt worden, stierven
| |
| |
meestal ellendiglijk. Zoo ging het met het pleisterplan, welk zich vooraf zoo goed liet aanzien, doch welk in der daad, behalve het voordeel van het land van eenige duizenden eters te ontdoen - thans helaas! niet onverschillig! - niet dan de treurigste gevolgen hebben moest, volgens het voorgeven niet alleen, maar ook volgens het bewijs dat er een Mogolsch Edelman van gaf, die bij geval deze landen doorreisde, en alleen voor zijn plaisier de Geneeskunde uitoefende: zonder dat het tot nog toe bewezen was of hij met dezelve alleen zijn plaisier, dan ook dat zijner natuurgenooten mede bedoelde.
Deze Wijsgeer, in plaats van 's menschen poriën als te voldoende kanalen van uitwaseming te willen aanzien, en minder nog die te willen sluiten, wilde daarentegen, ‘dat het gebrek in de nog te overvloedige sappen bestond: en dat men 's menschen ligchaam als eenen Myrrha- of anderen Gomboom te beschouwen hadde, waaruit het overtollige vocht door insnijdingen moest uitgehaald en hierdoor de gezondheid bevorderd worden. De gezondheid eenmaal hersteld zijnde,’ vervolgde hij, ‘moest de sterkte, gelijk dit bij den Myrrhaboom plaats had, noodwendig vermeerderen, hierdoor de noodzakelijkheid van eenig, of ten minste van veel voedsel te nemen, van zelve vervallen, en dus ook het gebrek aan levens-middelen verminderen. Dit alles volgde uit elkander! Dit alles sprak gelijk een boek! en hij moest zijn vaderland geen goed hart toedragen, de man, die aan zulk een voorstel twijfelen dorst of deszelfs invoeren tegenging.’
| |
| |
Lustig en gerust ging men dan op den raad des Mogolschen Jonkers te werk. Van pleisterbeelden werden de goede Paralapapappers in Gomboomen herschapen. Evenwel als wij het zeggen mogen! deze uitvinding, welke in Theorie zulke schoone resultaten aanbood, had echter - men ziet dit anders zeldzaam! - geene gelukkige uitkomst in Praxi. Weinigen maar konden de Incisie-kuur zoo lang uithouden, tot dat zij hunne eerste portie Gom afgegeven hadden, en geenen beliefden de tweede operatie! Men moest echter het landsbestier hieromtrent van geene ligtzinnigheid beschuldigen. Hoe zeer ook het Incisie-plan hetzelve had toegelagchen, hadde het echter, als door het pleisterplan ontwaard hebbende, dat ook de schranderste de uitvindingen kunnen vlak slaan, besloten om de Gomkuur voorloopig slechts aan een paar duizend Paralapapappers te proberen: en hiertoe, bij voorkeur, de dikste en bolste uit te kiezen, met dat gevolg echter, dat, schoon allen radicaal van de waterzucht genazen, zij echter aan de gevolgen der insnijding den geest gaven.
Toen geene plans ter wering van den hongersnood, dien graad van geruststelling gaven, dat er zoo vele van de behoedmiddelen zouden opkomen als daarentegen aan de kwaal zelve sterven, besloot Jan Perfect tot datgene, waartoe zoo vele wijze mannen overslaan, wanneer zij eindelijk bespeuren dat zij niet wijzer zijn dan het Opperwezen: - namelijk om de zaak in questie aan het Opperwezen zelve over te laten. Wijsneuzen zullen u zeggen: ‘hij had daarmede kunnen beginnen!’ maar,
| |
| |
eilieve! wie toch in de wereld begint altoos met het begin! In der daad, geschiedde zulks, alles ware goed gedaan: de volmaaktheid was dáár: en het is misschien daarom dat hetzelve Opperwezen, welk het zoo veel beter wist dan Jan Perfect (volgens Jan Perfect zelven!) gewild heeft, dat men ten minste driemaal met het einde beginnen zou, voor men eens vooraan begon: wijl het, tot op den huidigen dag, nog niet zeker is of de plans van een goedaardig Opperwezen omtrent de volmaaktheid met die van Jan Perfect en van zoo vele andere onzer hedendaagsche Wijsgeeren, die ook zeer hard schreeuwen, en zeer hard schreeuwende niet even wijs handelen, als zij wel hard schreeuwen - volkomen instemmen.
Meer voeg eindelijk had voor den werkzamen geest des heeren Perfect zeker ander plan, door een' Deensch' Philosooph, hier bij geval ook verwaaid, ontworpen: en welk minder de wering van ziekte en hongersnood dan wel den algemeenen roem van Paralapapap ten doel had. Van alle wezens, die tot hiertoe de gaaf van redeneerkunde in dat land hadden uitgestald, moest Perfect bekennen dat deze Deen de knapste was. Hij redekavelde eensdeels volgens grondstellingen, anderdeels volgens ontegenzegbare vooronderstellingen. - ‘In zijn vaderland,’ zeide hij, en dit slechts bij vorm van inleiding, ‘had men veel weidegrond en daarom ook vele ossen. Hij had kunnen zeggen, men had er vele ossen en daarom had men er veel weidegrond: maar dat wilde hij niet: want ofschoon Nationaal gevoel het hem wel ingaf, hij was echter niet trotsch genoeg om openlijk te beweren, dat
| |
| |
de ossen, alleen om de Deensche Natie, in Denemarken zouden gekomen zijn. - Enfin, er waren weiden in Denemarken, weiden en ossen, en men had dus aldaar voor beiden te zorgen. In Paralapapap daarentegen waren er geene ossen, dus waren er ook geene weiden noodig, of daar er geene weiden waren, begeerde men er ook geene ossen. Zoo had een ieder land, gelijk de Heer Perfect zelf wist, zijn eigen iets! Naar dat eigen iets had men zich te rigten; en op dezen stelregel bouwde hij.
‘Ossen dan voor Deenen of Deenen voor ossen genomen,’ vervolgde de groote man, ‘en een ieder naar zijne eerste behoeften en zijne beste panden berekend, hij begreep, dat bij iedere Natie, even als bij de zijne, een evenredige maatstaf van hunne supputative mogelijke grootheid aanwezig was, en naar dezen maatstaf, dacht hem, was het doel van derzelver glorie en het voorwerp harer pogingen af te meten. Dus had men in een land, bij voorbeeld in Engeland, het allermeest voor het behoud der Wijsgeerte, die Newtons en Lockes had voortgebragt en nog bij aanhoudendheid groote mannen in dat vak bleef voortbrengen, - te zorgen. Immers,’ vervolgde hij, geestig schertsende, ‘dit waren hunne ossen, dat is, het beste wat hun land opleverde. In Frankrijk daarentegen zaten de schoone kunsten op haren troon, en het keurig brein der Dichteren was er zoo vlug en zoo geestig, als het maar zeldzaam in ossenkoppen gevonden werd. Hier moest dus de Poëzij in eer en aanzien blijven: en daar bovendien er nog nooit
| |
| |
eene Jutsche koe was opgestaan, die tegen de beroemde Madame Vestris eene Entrechat had durven wagen, beweerde hij, dat de Fransche Terpsichore in den roem van hare zuster Calliope deelen moest. Holland eindelijk, waar boter, kaas en exegetische geleerden..... doch waarom meer vreemde voorbeelden aan te halen, daar het nut der zake zelf sprak, daar Paralapapap zelve zijne schoone kanten aanbood en de verbeteringsen volmaaktheidsplannen, welke zoo zeer door de Natie beaamd werden, volledig aantoonden, dat dit wezenlijk het planlievend volk bij excellentie, bij uitzondering van alle andere was, dat dezelve aldaar als eene Nationale behoefte, als een Nationale kost, bestendig behoorde aangevoerd en ter markt gezonden te worden.
‘Zoo ver tot roem en aandrang der plannen in het algemeen: nu tot aanprijzing der zijnen! en was hem dit zoo gewigtig voorgekomen, dat hij het zonder behulp zijner ossen niet zou hebben kunnen aanvoeren. - Een plan, sprak hij nu, moest, volgens de publieke meening, nuttig, noodzakelijk en mogelijk zijn: dit was in der daad meer gezegd, doch ook daarom behelsde het niets nieuws. Hem kwam het daarentegen voor, de ware verdienste des plans bestond vooreerst in deszelfs sierlijkheid, ten tweede in deszelfs bewonderlijkheid, en eindelijk in deszelfs buitengewoonheid. En hem dit toegestaan zijnde, wat zeker niemand hem kon tegenspreken, die getrouw aan den wel ingerigten smaak zijner eeuw was, die enkel en alleen in het nieuwe en in het trouwhartig verguizen en het moedig vernielen
| |
| |
van al wat oud was, bestond, dacht hem, dat niets den Nationalen roem van Paralapapap meer bevestigen kon, dan het stellen eener zoo zonderlinge als buitengewone en imposante inrigting, als waardoor de geheele gedaante des lands, door het af hakken zijner boomen reeds zoo zeer tot derzelver voordeel veranderd, geheellijk zoude onkenbaar gemaakt worden: - het afbreken namelijk van alle de huizen zonder onderscheid, welke in Paralapapap stonden en - in plaats derzelve allemaal kogelronde huizen te timmeren!
‘
‘Hij had,’ vervolgde de groote man, ‘thans aan het hart des onsterfelijken Monarchs gesproken, door hem een plan voor te slaan, zoo als er nog nooit een aan eenen Vorst in de geheele wereld gedaan was. Hij had aan het volk, zijner eer en roem waardig, gesproken. Hij had zijnen pligt gedaan, en schoon hij voor zich, in het plan zelve, zoo veel nuts niet bemerkte, als er op de punt van eene naald liggen kon, en hetzelve alleen door het zonderlinge die harten treffen moest, welke voor een groot gevoel vatbaar waren, wist hij genoeg, wat een Vorst, gelijk de beroemde en nooit volprezene Jan Schoongezigt, van hetzelve denken moest. Hij had evenwel, hiernevens, voor het domme gemeen, de volgende aanprijzende voordeelen er bij gevoegd, welke, in het hoofd van het Edict verder te developperen, tot benoodigd strooizand in het oog deszelven konden dienen.’
‘1o. | Ronde huizen boden de voortreffelijkheid van
|
| |
| |
|
figuur boven alle andere aan: daar toch van alle tijden het cirkelronde boven het vierkante gekozen werd en den voorrang had: en het groote Vraagstuk der geleerde wereld, wat namelijk het Quadratuur des Cirkels zij, stelt dit buiten allen twijfel, wijl hier de Cirkel altoos als Subject of hoofdzaak, het Quadraat slechts als het Praedicaat of de hoedanigheid gesteld wordt. Ja, bij sommige volkeren der oudheid werd het ronde als eene Godheid aangezien, en aangebeden, en haar ter eere tempels en altaren opgerigt. Nimmer daarentegen heeft men van eene vierkante Godheid, nimmer van vereerders van het vierkante - in welke Casus positie dan ook! - hooren spreken. |
‘2o. | Wat rond is, biedt reeds van zelf het gemak aan boven al wat vierkant is: dit behoeft betoog noch voorbeeld. |
‘3o. | Rondheid geeft, uit dien hoofde, meer plaats van berging. Een rond huis kan dus meerbehelzen dan een vierkant: opgehelderd door de tegenstrijdige voorbeelden van eene Kaarsela en eenen Mantelzak. |
‘4o. | Een rond huis is beweegbaar, is transportabel: en de voordeden van de beweegbaarheid van de Transportabiliteit zijn onberekenbaar: - voorloopig toegelicht door het voorbeeld der meest benijde voorwerpen onder het geschapendom – de slakken. |
| |
| |
‘5o. | Verder werd dit plan aangebonden door de vaardigheid, waarmede men in tijd van oorlog geheele steden, welke anderzins aan den last en de gevaren eener belegering bloot gesteld moesten staan, in een oogenblik uit elkander rollen kan en dus den vijand dejouëren. |
‘6o. | Op dezelfde wijze was de onevenredige bevolking en vruchtbaarheid van een land, door behulp slechts van eenige kruijers of zakkedragers dadelijk te remediëren, en eene aanzienlijke stad, naar eene barre onbewoonde heide gerold, kon aldaar binnen kort, door middel alleen harer eigene bemesting, de vruchtbaarheid des lands voor altoos bevorderen.’ Opgehelderd door het voorbeeld van de kampen der Franschen, ‘welke anders niet gewoon zijn veel na te laten, op deze wijze echter, op vele plaatsen, een onwraakbaar bewijs van hun daarzijn of daar geweest zijn, nagelaten hebben. |
‘7o. | Door deze wijze schikking werden voorts alle de gewone jalouzijen en oneenigheden tusschen de Steden, omtrent derzelver bijzondere regten en vrijheden, in eens vernietigd, want daar geene stad een oogenblik langer in hare vrijheid behoefde bepaald te blijven dan zij zelve begeerde, vervielen ook van zelf de disputen omtrent dezelve. |
‘8o. | Eindelijk zouden bij aardbevingen de ronde hui- |
| |
| |
| zen een bijzonder nut voor de inwoners van Paralapapap opleveren. Immers, het was, zelfs bij Paralapapappers, te berekenen, dat men niet wel onder de puinhoopen van een instortend vierkant huis stond begraven te worden, wanneer men in een rond huis woonde: te meer wijl dit laatste in plaats van in te storten, bij de minste beweging en op de gemakkelijkste wijs, van plaats veranderde. En ofschoon men tegen dit wel gefondeerd Argument misschien zou kunnen aanvoeren, dat er nimmer eenig voorbeeld van aardbevingen in Paralapapap voorhanden geweest was, men zou echter moeten bekennen, dat dezelve, aldaar, zoo wel als elders mogelijk waren: en dat het in allen gevalle toch beter was, dat de behoedmiddelen de kwaal vooraf gingen, dan dat zij dezelve opvolgden.’ |
Zijne Majesteit was verrukt en opgetogen! Uitgenomen zich zelven, had hij nog nooit zóó hooren spreken: nooit een plan zoo geregeld, nooit vooral deszelfs, geheel en al overtollige, inleiding zoo logisch, zoo bij gevolgtrekking, zien voordragen, hoe zeer geene gevolgtrekking ter wereld uit het plan zelve te halen was! Nooit, met één woord, was hem Transcendentaler Cacozyntheton of verhevener wartaal ter ooren gekomen: ‘dit moest hij bekennen, dit wilde hij: de waarheid eischte dit. - En wat zijnen geest en zijn hart vleide, het was, dat hij het geval zelve even als de wakkere Deen inzag. Van het zoogenaamde nuttige dacht ook hij het
| |
| |
zijne, maar het groote, het fraaije der uitvinding!.... dit was het wat hem trof! Hij beschouwde het stuk,’ gelijk hij zelf zeide, ‘met een stil, bedaard, en vooral wijsgeerig oog,’ en veertien dagen nadat hij dus beschouwd had, stond er, in geheel Paralapapap, geen huis meer regt over eind.
Den wijsgeerigen Deen, die de eer van het afbreken gehad had, kwam van regtswege die der opbouwing toe: en tegen het ongelukkige begrip van neuswijze menschen-vrienden aan, welke het genot in de meeste Stabiliteit zoeken, ook deze wedervoer hem volkomen. Of de geleerde man reeds in zijn Vaderland in zulk een huis gewoond had, dan of de Natuur, in derzelver groote werking, hem hare verhevenste ideën maar zoo stante pede had ingegeven, vinden wij nergens geboekt, maar dit weten wij, dat hij dadelijk, als de strijdbare mannen van Cadmus, gewapend, en met zijn model, te voorschijn trad. Schanskorven of Fuiken van twintig, veertig of zoo veel voeten middellijns meer of minder, naar dat men het begeerde of naar mate zulks met den stand des bewoners overeenkwam, van rondsom met leem bestreken, en van voren en van achteren van planken gevels voorzien, boden, zoo in derzelver Architectuur als verdere inrigting, de schoonste, aardigste en bevalligste Ordonnanties aan. Alles, wat een vierkant huis opsierde - Corinthische, Toscaansche of Gothische bouworde was ook bij deze te vinden: met dat onderscheid evenwel, dat, daar alles in het ronde gebouwd was, ook al het bijwerk, om in evenredigheid en Symetrie te blijven, ronde
| |
| |
vormen aannam. En dat dit vooral bij deuren, vensters, ja zelfs bij de Architraven, de kolommen en andere Ornamenten plaats had, sprak van zelf. Een heerlijk aanschijn had de Residentie na deze nieuwe inrigting! Alles stond cirkelrond! De markten, de straten liepen door elkanderen in de rondte! de Labyrinthus zelf van Dedalus was niet schooner! en toen het Paleis van den Monarch, dat hij naar het model van het Heidelberger Wijnvat had doen optimmeren, in het midden stond, kon men in der daad zeggen, dat nimmer de zon over iets zoo zonderlings was opgegaan!
Zoo volmaakt zijn intusschen niet dadelijk zelfs de schoonste inrigtingen, of men ontdekt er in den beginne nog wel eens een gebrekje aan, dat de tijd zich voorbehoudt te verbeteren. Dus was het ook met deze gelegen! De wind voornamelijk speelde wel eens leelijke parten aan de regelmatigheid der Topographie van de schoone hoofdstad. Dikwerf waren des nachts de huizen zoo door elkanderen gewaaid, dat men des anderen daags straat noch straatgelijke onderscheiden kon, en dat de meeste huishoudens, welke in hun bed waren gaan slapen, als zij ontwaakten, op den grond tegen de zoldering hunner kamer aan lagen. In zulk een geval bevond zich de keuken in de hansbalken, en de wasch hong in den kelder te droogen. Gelukkig nog, bij dergelijke gebeurtenis, wanneer er geene armen of beenen gebroken waren, somwijlen niet het leven zelve er mede gemoeid was! Dat al het andere breekbare er meestal iets door te lijden had, laat zich, ook zonder diep doordenken, begrijpen. Al, wat van
| |
| |
gewigt was, moest noodwendig van de bovenste verdieping geweerd worden, en de huizen van onderen zoo zwaar als mogelijk geballast worden. Immers elke overhelling stelde aan de zonderlingste gevaren bloot, en wil men, dat zelfs het zedelijkste deel der Maatschappij iets van deze vreemde Timmeragie te duchten had. Alles toch, wat er gebeurde, wat niet oorbaar was, werd op de rekening der topzwaarte gebragt. Wanneer een jongeling bij voorbeeld in het huis zijner minnares betrapt werd, dan was zijn huis tegen het hare aangewaaid en hij uit zijn venster in het hare gevallen. Bevond zich bij geval de echtgenoote van eenen grijsaard, gedurende zijn afwezen, bij haren jongen buurman, het was omdat zij, bij ongeluk, te veel turf had opgedaan, en zij met huis en al in zijne armen was nedergekomen. De dieven zelve bedienden zich van dit voorwendsel: en het was nooit dan door der gevolgen van soortgelijke gevallen, dat zij in de huizen van anderen geraakt waren. Deze ongevallen echter waren slechts schaduw trekken aan het anderzins zoo schoone tafereel! Grooter ramp moest eene stad, moest een land treffen, waarin sedert kort zulke reuzenstappen ter volmaaktheid gedaan waren!
Een vreesselijke November-Orkaan, in hevigheid slechts weinigen gelijk, die ooit in deze landen gewoed hadden, verzeld van alle die schrikbarende verschijnsels, waardoor dezelve een geesel voor ongelukkige volken worden, barstte, op eenen droevigen donkeren nacht, over de hoofdstad uit: en daar alles, wat rondsom stond of gegroeid was, sedert lang was uitgeroeid, kon dit ontzaggelijke weder zijne
| |
| |
volle woede aan deze plaats besteden. Geen huis bleef onaangeroerd: alles raakte in beweging, alles schoot door elkander, alles kwam het onderste boven! De helft der inwoners stond op het hoofd, en de andere draaide met hunne huizen als koren in den molen rond. Sommigen meenden zich door vliering- of kelderluiken te redden, naar mate dat deze den grond raakten, maar dezulken waren er nog ongelukkiger aan toe: de huizen regts en links stuivende, rolden hun over het lijf en verpletterden hen. Velen vonden dus oorbaar van te blijven en hun droevig noodlot af te wachten: maar het tooneel, welk zoo vele duizende menschen opleverden, welke door hunne vensters het doodbleeke aangezigt uitstekende, en dan eens regt op, dan op zijde, dan wederom het onderste boven, door die vensters keken, zonder door de sterke beweging en de drukking der lucht de koppen weder in te kunnen trekken, was in der daad aandoenlijk. Sommigen waren in hun bed gebleven. Deze werden in eene eenvormige directie gestadig van hun bed naar den hemel van het Ledikant en van daar wederom op hun bed gesmakt. Deftige Magistraatspersonen en Professoren, die gewoon waren hun dierbaar nachtwaken aan het dankbare publiek te besteden, zag men in hunne slaaprokken nog met het Corpus Juris of het Plakkaatboek in de hand door hunne vensteren als eenhoorntjes ronddraaijen; en op het hoofd staande dames in hare zedige eerbaarheid alle verschuldigde moeite aanwenden, om nog, zoo veel mogelijk, het desorder van haar toilet, door de opvliegende robe telkens te weeg gebragt, tegen te gaan.
| |
| |
Dit evenwel was slechts een begin; want zoo lang nog de Orkaan tegen zich zelven aanwerkte, was er niets dan alleen huizen, huisraad en eenige duizende armen en beenen overstuur: en men zag in den algemeenen nood de koppen der Chirurgijns en der glazemakers, hun eigen leed vergetende, reeds met een lagchend wezen en een oog vol speculatie naar de vreesselijke gevolgen van deze zonderlinge verwoesting rondkijken: toen eensklaps de wind, met verdubbelde woede naar het Noord-Oosten schietende, de ongelukkige Residentie met zulk eene hevigheid aantastte, dat al de gebouwen, geene uitgezonderd, opgenomen en in dezelfde directie voortgedreven, in het nieuwe kanaal aankwamen, en dadelijk, bij duizenden, met man en muis vergingen: daar andere, naar de Zee drijvende, de eerste maar ellendige passagiers van dat vaarwater werden, welk gemaakt was, om een nieuw leven, rijkdom en de volmaaktheid in Paralapapap aan te brengen.
De weldadige Natuur had intusschen haar pronkstuk willen bewaren. Zijne Majesteit was nog, hoe zeer ter naauwer nood, gered. De grootte en stevigheid van zijn Paleis hadden hem behouden. Met zijn gevaarte in het kanaal aangekomen, was hoogstdezelve uit zijn venster op den buitenkant van zijn Paleis gesprongen, en daar, als de katten, bij ieder ronddraaijen van zijn huis, naar den boven water staanden kant voor- of achteruitspringende, was hij nog levend naar de plaats terug gebragt, waar voorheen de Residentie van zijn land gelegen was.
| |
| |
In dat land was thans de ellende groot! men had er noch levensmiddelen, noch boomen, noch huizing! De Paralapapappers voelden het nu eerst wat het was om naar de volmaaktheid te streven! En schoon zij niet twijfelden, of zij zouden er wel eens komen, moesten zij echter bekennen, dat de leerjaren zuur waren, en dat slechts weinigen zich konden zeker achten, om het beloofde land elders dan door de spleet van eene rots of in de bedwelming eener ijlende koorts te zullen aanschouwen. De zon van Perfects roem en aanzien, zonder door zulke ongelukken, als de laatste waren, geheel en al verduisterd te zijn, raakte evenwel aan het tanen. De menschen zijn zoo! altoos onvergenoegd bij den minsten tegenspoed! Men keek niet meer zoo liefelijk, zoo hoopvol, zoo vertrouwelijk in die zoete zon. Men lag er zich niet meer zoo genoegelijk in te warmen als voorheen. Men meende er vlakken, en dus noodwendig minder gloed in te ontdekken. Helaas! eene vreemde, eene onaanzienlijke dwaalstar scheen haar met eene geheele verduistering te bedreigen.
|
|