| |
| |
| |
Drie en twintigste kapittel.
Dusdanig was de staat van Paralapapap, nadat Jan Perfect slechts zes maanden op den troon gezeten was geweest. En men begrijpt hoe dit gelukkig slagen zijner pogingen hem aanzettede, om het groote plan eener algemeene Perfectibiliteit door te zetten. Hij zwom thans als een vischje in frisch water! En intusschen dat hij verdere opstelletjes voor zijne jeugd in orde bragt, en de benoodigde Prentebroekjes vervaardigde, waaruit zijne Elèves alle de nog overgeblevene Studies, volgens den tegenwoordigen trant, al spelende, al wandelende of op zekere plaats zittende, leeren konden, wierp hij zijne aandacht op de verdere voltooijing van den Staat zelven. Ligt te begrijpen is het, dat, ter bijzondere opluistering van het opvoedingsplan, vooral dat van het oprigten eener Akademie in zijn hart opwelde. Dit echter moest hij voorloopig, en dit zoo lang ten minste, daarlaten, tot dat de min of meer noodige Ingrediënten eener Universiteit, Professoren en Studenten namelijk, zouden
| |
| |
gevonden zijn. De heer Perfect evenwel, die combineerde, viel op het begrip, of niet wel de lust tot geleerdheid zelve, der bevolking van zijn rijk zou kunnen bevorderlijk zijn. De geprojecteerde oprigting eener Akademie verstrekte hem dus tot aanmoediging, om zijn volk, overal, bij openbaar afkleppen, bij Publicatie en Affictie tot het ernstig inspannen hunner prolifieke vermogens aan te manen, ten einde daardoor het aantal der nieuwe Studenten zoo ras mogelijk te vermeerderen. En hoe zeer men niet altoos ziet dat de heilzame vorderingen eens zorgvollen Monarchs, vooral wanneer dezelve wat naar het zonderlinge overhellen, met de gehoorzaamheid des volks allezins overeenstemmen, had zulks hier echter plaats. Alles, jong en oud, de teedere zoo wel als de gebiedende Sekse, beijverde zich om den heer Perfect gelukkig te maken, dat is om hem in zijne groote plans manmoedig bij te staan. En nooit had men zulk eenen ontzettenden hoop bedelende jongens in Paralapapap aangetroffen, dan nadat onze Wijsgeer zijne, door geleerdheidszucht meer nog dan door liefde, aangespoorde onderdanen, tot het vervullen zijner Akademie zoo hartig aangemaand had, om dus doende, de bevordering van Populatie, wetenschap en welvaart te vereenigen.
Intusschem dat de jonge bedelaartjes tot voedsterlingen van Minerva en bewoners van deszelfs heiligdom opwiessen, vond de Heer Perfect oorbaar, om zich met wakkeren moed op den landbouw toe te leggen. Onze Wijsgeer, altoos bezorgd, nog meer voor de eer dan voor het nut der zijnen, had in de Studiën en derzelver al- | |
| |
toos volmaakte gevolgen, wel is waar, den eersten aandrang tot zijn werk gevonden: doch wat nood, wanneer het goede, hoe schuins, hoe averegtsch, hoe schotsch dan ook, slechts te weeg gebragt worde, daar het kwade overal van zelf en ongemerkt binnen sluipt! Onze landsman had, uit Bertuchs onsterselijk kinderboek vernomen, dat de openbare leerzaal van zijnen voorganger Plato, van een zwaar bosch van Peppel-, Laurier- en Palmboomen omringd en beschaduwd was geweest, onder welks nooit verwelkend groen hij gewoon was zijne leerlingen al die onsterfelijke lessen voor te dragen, die zijnen naam vereeuwigd hebben. Perfect kon niet wel minder zijn dan zijn doorluchtige voorzaat en hij plantte bij voorraad ook boomen, om er daarna Akademies of leerzalen onder op te rigten. Het ging met dit plan gelijk met zoo veel andere, l'appétit vient en mangeant, en den Staat werd, gelijk zoo dikwerf elders, door de goede gevolgen eener daad, die welligt in principio zoo beredeneerd niet was, als de hovelingen dezelve voor groot en edelmoedig wilden doen doorgaan - alles naardat zij in het werk geinteresseerd waren! - dat nut toegedacht, waaraan in den beginne niemand, de Vorst zelf niet, gedacht had. Van boomen voor de Akademie ging men over tot alle andere boomen, en men zag binnen kort in het gansche land bijna niets dan kleine Studentjes en versch geplante stekken.
Daar het den heer Perfect echter eensklaps in zijne schranderheid aanwaaide, dat de Natuur in derzelver keus omtrent al datgene, wat aan elk land het beste voegde,
| |
| |
of slecht geraden was geweest of zich dikwerf ellendig vergiste, en het dus voor hem, grooten man, weggelegd was, om zulks te verbeteren, begreep hij, dat, op zeven en twintig graden, de Dadel-, de Olijf- en de Broodboom geene geschikte voorwerpen van cultivatie waren, en dat dezelve zoo ras mogelijk door boomen uit het Noorden moesten vervangen worden, al ware het dan maar alleen van wege hunne meerdere schaduw - iets, waarachtig! aan welk, bij zulk een brandend klimaat, de arme Natuur in hare sukkelachtige onnoozelheid nimmer, zoo het schijnt, gedacht had! In aller ijl werden dus overal boden henen afgezonden om Eiken-, IJpen-, Beuken- en Dennenzaad in koudere gewesten te gaan opkoopen. En opdat men niet te laat komen en het eene werk het andere niet verdringen zou, begon men dadelijk met het hakken en uitroeijen der inlandsche boomen: en in den tijd van drie maanden stond geheel Paralapapap daar, zoo kaal voor zijnen Vorst, als een land, waarin een grootmoedig nabuur het genot des vredes door de weldaden des krijgs zoude ingevoerd hebben. Men kon echter niet zeggen, dat hierdoor de koelte merkelijk bevorderd was: onverdragelijk integendeel was de hitte dit jaar, en de middelen tegen dezelve waren verdwenen!
Eindelijk kwamen de Noordsche boomzaden aan. Doch men had er in den eersten tijd nog weinig van te wachten, en toen men daarna zag dat er niets van opkwam, dacht men wel eens of het niet beter ware geweest om de uitroeijing der boomen nog een poosje uit te stellen.
| |
| |
Dit was echter nu te laat! en wat te laat is mag niet meer in aanmerking komen, wanneer men eenmaal naar het groote wil - of men komt er nooit! Ook was men thans zoo sterk bezig met de Economie of Huishoudingkunde der Planten en Veldgewassen, die Paralapapap in stede harer Maïs, harer Maniok en Pompelmoezen moest voortbrengen, te organiseren, dat men, in het verlangen, van, binnen kort, aan de meer voegzame doperwtjes, de smakelijke snijboonen, de zoete knollen, de Bosdorper appelen en de Aalsmeerder aardbeziën zijn hart eens helder op te halen, vergat, dat men voor dien tijd, van hitte, kon weggesmolten of, door den honger, uitgeteerd zijn. Immers, daar het de gewoonte der Reformateurs is, om, kortheidshalve, de duurbetaalde en schadelijke lessen als non avenus aan te zien, wijl men anders, door de lessen, het doel zelve, uit het oog verliezen zoude, had men wederom de oude Cultuur verstandelijk daargelaten, als wel verzekerd van het goed gelukken dezer nieuwe. - En in der daad, de heer Perfect had getoond, dat hij geen der minste Speculateurs was, als die niet gewoon zijn van de twee ondernemingen, slechts eene te zien vlakschieten. Immers wat hij in de boomen had misgezien, toonde hij aan in de vruchten zoo veel beter te hebben gecalculeerd. Niets kwam ooit zoo overheerlijk voort als de Noordsche tuinvruchten op den Paralapapappischen grond! In het midden van Holland zelve, had men geene zachter dopërwten, geene malschere salade, geene sappiger knollen, geene geuriger aardbeziën, geene meer verkwikkende appelen kunnen proeven. En, zoo eens Lucullus verstond, dat hij de
| |
| |
heerlijkste overwinning op de inwoners des Pontus behaald had, door zijn Vaderland met de griffels van den Kersenboom te verrijken, zeker geenen minderen roem had onze Perfect thans bij zijne nieuwe landgenooten te oogsten. - Doch wijl tot nu toe niets geheel volmaakt in de wereld is, en wijl Perfect, hoe nabij dan ook, echter nog aan het zoeken was, wilde hier het geval, dat de leveranciers van onzen goeden vriend van meening geweest waren, dat hij, in plaats van eene geheele bezending tuin- en veldzaden, slechts om proeven gezonden had; zij hadden dus, met verzoek echter, van verdere gunst en recommandatie, zoo veel slechts van het gevraagde gezonden, als, op zijn best genomen, noodig was om er op 's Vorsten tafel, nu en dan, een klein assiët van op te dragen! - Schoon nu de Paralapapapsche burgers, die somwijlen eens een wandelingetje deden, om de Hollandsche vruchten te zien opwassen, en wanneer dezelve op 's Vorsten tafel verschenen, altemets eens aan het venster kwamen staan, om te zien, hoe zij er gestoofd uitzagen, - zich beroemen konden dat dezelve welig bij hun tierden, en zeer apparentelijk, in het vervolg, een heerlijk product, ook voor hen, stonden op te leveren, scheen het echter geschapen, dat de goede menschen, eerst van den honger overmand, op den rug liggen zouden, eer dat zij zich aan dezelve zouden hebben zat gegeten.
Eenig gemor gaf dit bij het volk: want groote mannen hebben opgemerkt, dat niets de nog onzekere volmaaktheid meer tegenwerkt, dan een zeker ongemak, welk
| |
| |
men gewoon is gebrek aan eten of hongersnood te noemen. Doch Perfect was hier naauwelijks van onderrigt, of hij begreep dat, bij het groote gevoel van algemeene verbetering, niets geschikter was dan om de aandacht slechts op eene andere soort derzelve te vestigen. Hij meende, in zijne wijsheid, dat bij eene Natie, die eene misrekening in zijne erwten heeft ondergaan, de verbetering des Militairen staats en die van haar Zeewezen boven alles in aanmerking komt. Weelderige, dikgebuikte, zwaargemeste en hierdoor vadzige lieden, wist Perfect, dat voor geen werk van eenige inspanning vatbaar waren: hij besloot dus hieruit, als een echt Philosooph, dat, hoe minder men at, hoe diepzinniger dat men denken en hoe krachtdadiger dat men handelen kon. De Paralapapappers bevonden zich in die gelukkige omstandigheden: men ging dus tot het volvoeren van de verdere plannen des grooten mans over: en de militaire reformes zouden onder dezelve vooraan komen.
Perfect had van zijne naburen, stille, vreedzame en zwakke volkeren, weinig te duchten, en eene andere legermagt dan die, welke, met bamboezen gewapend, voor des Konings verblijf de wacht hield en op rommelpotten de trom roerde, wanneer het naar derzelver meening middag of middernacht was, en dan bij groote staatsie van ommegangen, van Vorstelijke begrafenissen, teregtstellingen van boosdoeners, enz. te voorschijn kwam - scheen in zijne Staten niet vereischt. Dit alles, zoude men zeggen, geleek eenigzins naar eene volmaakte inrigting: geen volk toch is zoo volkomen gelukkig als
| |
| |
dat, welk geene Soldaten behoeft! Doch dit geleek niet met al naar de volmaaktheid van Jan Perfect! Hij had plans in de Tactieke, die hij nog niet ontwikkeld had, doch welke, zeide hij, eenig in hunne soort waren: en wie geloofde Jan Perfect niet gaarne! Ook had de groote man van de Stoepjes van zijne Vaderstad alles te wel afgezien, om niet van nieuwe en groote denkbeelden in dat vak zwanger te gaan. Dezer schitterende tooi, krijgshaftige houding en gezwinde manoeuvres waren vooreerst de voorbeelden, die hij den zijnen ter navolging aanbood: en schoon hij voorloopig geene kans zag, dat hunne bamboezen stokken in snaphanen zouden kunnen herschapen worden, behaagde het hem echter om hen bereids in dat wapen te oefenen en hun de benoodigde vaardigheid in te scherpen, ‘want,’ zeide hij, ‘wanneer zoo dikwerf, onze schoonste inrigtingen op conditionele omstandigheden gebaseerd zijn, die of nog lang te wachten zijn, of, wat nog aardiger is, die welligt nimmer gebeuren zullen, dan weet ik waarachtig niet, waarom mijne Paralapapappers de behandeling van het schietgeweer niet even zoo goed zouden mogen leeren, al kregen zij dan ook in lang nog geen snaphaan in het oog, of welligt nooit! Het maakt hen lest, het versterkt hunne Constitutie, en wanneer zij goed aan het exerceren zijn, dan vergeten zij dat zij honger hebben.’
Hij oefende dus zijn volk van den vroegsten ochtend tot den laatsten avond. De Paralapapappers waren in der daad bij uitnemendheid vlug en rad: maar wijl, bij
| |
| |
gebrek aan boomen, het land thans wat veel overvloed aan brandende zon had, en de vermoeijenis verzwakte lieden dubbel treft, ontstond er hier of daar wel eens een kwaadaardig rotkoortsje, dat er onverhoeds eenige duizenden naar het graf sleepte: ook zag men, bij groote Exercities, wel eens, in ieder Peloton, een half dozijntje te gelijk, den geest onder den bamboes uitblazen, Perfect, die, gelijk wij weten, alles voorzag, bemerkte hieruit, dat hij de militaire volmaking voor eene poos had uit te stellen, om daarna weder des te ernstiger op dezelve neder te komen: en daar zijn volk thans sterk verhit was, vond hij goed, om van die omstandigheid gebruik te maken, en zich op het Zeewezen, als een meer verkoelend denkbeeld opleverende, neder te leggen.
Heel groot was hiertoe de noodzakelijkheid ook al weder niet, want van de roode zee af, die, van alle de zeeën, het naast aan Paralapapap lag, was hetselve door naburige landen afgescheiden, en bovendien is dit water door zijne ondiepten, zijne klippen en door zijne onophoudelijke warrelwinden zoo onveilig, dat, wanneer het zoo te schikken ware, men het best zoude doen om er altoos, gelijk voorheen, te voet door te trekken. Gemakkelijk was de inrigting, tot het in stand brengen der marine aldaar, ook niet: deels door deze omstandigheid zelve, deels wijl men gemeenlijk hout gebruikt, om schepen te timmeren, en dat er thans, dank zij de voorzorg des heeren Perfect! zoo veel hout in Paralapapap niet meer voorhanden ws, als waarvan men één vischschuitje had kunnen timmeren. Om het voorgeno- | |
| |
mene smakelijk en het smakelijke mogelijk te doen worden, schoot er dus niet over, dan om hout van de naburen te koopen, en een kanaal van Communicatie te graven: en in geval het eerste afsprong, naar zijne eigene boomen te wachten, die toch wel eens komen zouden.
En in der daad van dat eerste kwam niets, want de naaste buren, de Théamaten, waren een zonderling volk, dat niets dan voor geld leverde, en de Paralapapappers konden geen geld voor hout geven, al was het dan maar alleen daarom geweest, wijl zij geen geld bezaten. Perfect bood hun aan, ‘hij zou de Théamaten, in plaats van geld, leeren exerceren:’ doch die van Théama, welke er nog minder gek uitzagen, dan zij in der daad waren, hadden zoo weinig gevoel van alle eer aanbrengende kunsten en wetenschappen, dat zij er hartelijk voor bedankten, om dezelve ten koste van dat uitgeteerd gelaat te bekomen, als welk hunne naburen ronddroegen. Er schoot dus, ter instandbrenging der maritime Speculaties, niet anders over, dan om, bij voorraad, het kanaal van Communicatie door het Théamatisch gebied henen, te beginnen, en hiertoe ging men thans volijverig aan het werk.
De Heer Perfect had een zeer beredeneerd bestek van zijn ontwerp opgesteld. Hij had daarbij de juiste uitrekening gemaakt wat het voltooijen der vaart en het aanleggen van sluizen, wat het maken der havens en het bouwen van zeker aantal schepen, den lande kosten zou? waarop de eerste Equipagies stonden te loopen? welke voorwerpen van Speculatie men te kiezen, welke waren
| |
| |
men afzenden, welke men af halen zoude; waar en hoe men dezelve aan dezen kant te debiteren had? Hij had de probabiliteit omtrent het niet lukken van sommige reizen, tegen het zeer wel slagen van zoo vele andere netjes opgemaakt. Hij had, als een man van beleid, eer wat te weinig dan te veel gerekend: hij had dus, na aftrek van het overtollige, zoo veel winst in den aanstaanden handel gevonden, dat de in- en uitgaande regten en de tollen, welke hij, als een goed financier, telkens bij goed succes, meende verdubbeld te zien, den lande, zes jaren na het uitloopen van het eerste schip, reeds in staat moesten stellen om eene geduchte krijgsvloot in zee te zenden en de vlag van Paralapapap in de vier werelddeelen te doen eerbiedigen.
‘Eens zoo ver zijnde,’ liet zich Perfect uit, intusschen dat hij de behoorlijke Subjecten tot zijner Admiraliteits Raden, in zijn hoofd de revue liet passeren, (en daarbij overwegende of hij de tollen al of niet zoude verpachten:) - ‘eens zoo ver zijnde, dan ligt de weg ter volmaking voor de deur en men kan onbeschroomd voortwandelen. Het ontwikkelen mijner verdere grond-beginsels komt dan te voorschijn. Ik schep eene marine, gelijk er voorheen nooit eene bestond. Ik maak de vier werelddeelen aan het gezegend Paralapapap cijns-baar. Uit de lessen zelve der Commercie komen alsdan die der algemeene Sociabiliteit en verbroedering voort. De vereeniging toch van menschen, dat is van handen en harten, de algemeene eensgezindheid en eenstemmigheid, het afweren van alle zelf belang, met een
| |
| |
woord, het daarstellen van het algemeene nut, moeten in het oog der wijzen, van soortgelijke ik er Salvâ Modestiâ een ben, uit het Commerciële belang zelve, uit het Commerciële belang alleen, voortkomen. Niemand had er aan gedacht voor mij, en daarom is mij deze gedachte nog des te dierbaarder! Dat zij juist is voel ik: en voelen is thans de zaak. En wat op deze uitkomst, dit resultaat, dit gevoel, wat op de algemeene volmaking, volgt, dat behoeft geen nader bewijs bij lieden - die doordenken!’
|
|