| |
| |
| |
Twintigste kapittel.
Jan Perfect was op de kust van Palestina gestrand; en dit zal het zonderlinge van dit verschijnsel, gelooven wij, waarschijnlijk maken. De Joden hadden de twee schepen zoo ras niet in de lucht zien springen, en hunne behoorlijke vreugd er over uitgeboezemd dat, hun, uitverkorenen, dit zoete winstje op hunne kust te beurt viel, of zij waren, van de naburige steden en dorpen, in aller ijl, met hunne reiszakken onder den arm, naar het strand komen loopen, om te zien of er ook wat te handelen, wat te schagcheren was met de nog levende ongelukkigen, die er heelshuids mogten staan afgekomen te zijn, of anders om de dooden te bestelen en zoo wat te kapen van hetgene er mogt staan aan te spoelen. Om moord en doodslag onder hen zelven voor te komen, waren de Parnassijns medegegaan. Toen zij evenwel onzen Perfect dáár, van verre, op het strand, zagen liggen, en zoo lang als zij zich nog geen denkbeeld wisten te maken van een wezen, met zulk eenen ontzettenden
| |
| |
staart, als waarvoor zij de roeibank aanzagen, vonden zij raadzaam om - vooreerst halte te maken. ‘Men kan niet weten wat er gebeeren mag,’ zeiden zij, ‘wij zijn pas honderd man sterk!’ Dit was de reden van het gluren door de rotsspleten heen: want zoo zij allen bang voor het zeemonster waren, scheen het hun ook het beste dat hetzelve hen, zoo min mogelijk, gewaar werd.
‘Wie is hij? Wat staat hij te doen? Waar komt hij van daan? Wat doet hij voor den kost? Heeft hij geld in den zak? Heeft hij liefhebberij in het handelen? Heeft hij wat ouds? Wat geeft hij voor den Dukaat? Wil hij mijn laatste kwartje?’ Dit waren alle vragen, waarmede het gezelschap den heer Perfect begroette, toen zij eindelijk vernamen, dat hij niet meer dan een mensch was. Perfect verstond er iets van en redde zich zoo goed als hij kon. Hij had echter moeite om die heeren te overreden, om zich van dadelijkheden te onthouden. Elk oogenblik betrapte hij er eenigen, die met hunne handen in zijne zakken manoeuvreerden, doch welke zij ledig bevindende en omkeerende, verachtelijk van zich wierpen.
Toen zij, nu verzekerd waren dat er niets bij hem te halen was, gingen zij op zijnen persoon zelven spikkeleren, dat is, wie hem hebben zou om hem te verhandelen? wie zijne kleederen om er mede rond te loopen? wie den ketting voor oud roest verkoopen? en wie van de bank een winterbrandje zou hebben? Reeds waren zij aan het trekken en het plukken van den armen Phi- | |
| |
losooph en deze zijne dependenties: en, zonder de zorg der Parnassijns, zoude er niet veel van hem te regt zijn gekomen. Deze reclameerden hem voor de kerk en redden dus zijn leven. Men ontdekte eindelijk aan taal en gebaren, dat hij een Hollander was, en nu was de vreugde groot: want velen van hen verstonden iets van die taal, door overlevering, en hoopten iets van hunne geëerbiedigde geloofsgenooten, in dat land, te vernemen, vooral omtrent den handel, die toch nergens zoo hoog gestegen was. ‘In Holland,’ riepen die heeren eenstemmig uit, ‘nah! Kijk! daar is toch de handel in zijne volmaaktheid!’ - ‘In zijne Perfectie!’ riepen de anderen.
‘Wacht eens! wacht eens!’ dacht bij zich zelve de heer Perfect, welke dat karakteristiek van groote mannen had, dat hij altoos bij de hand was. ‘Wacht eens! hier is wat met onze volmaaktheid uit te rigten! Ook dit ongevormd, ongekunsteld, dit lief en onschuldig volk, den leibanden der Natuur naauwelijks ontwassen, schijnt mij toe, veel vatbaarheid... in der daad veel vatbaarheid te hebben!... maar,’ vervolgde hij, ‘dat ik bidden mag, heeren! blijft mij toch uit mijne zakken, daar zit toch niets in. - Eilieve!’ vroeg hij eindelijk, na eenige overdenking, ‘hebt gijlieden waarlijk dispositie tot het groote werk? - dan zal ik wat van ulieden maken.’
‘Dispositie!’ riepen zij allen uit: ‘Nah! Nah! Dispositie in overvloed! Maar wat zult gij dan van ons maken?’
| |
| |
‘Ik zal u,’ antwoordde hij, met eene meesterlijke houding en op gelijken toon, ‘ik zal ulieden tot den weg der volmaaktheid opleiden.’
‘Wat zult gij ons dan leeren?’ vroegen zij: ‘Goud maken? kijk! tot goud hebben wij alle boijtegemeene, boijtegemeene dispositie: en ieder braaf mensch weet toch dat daar de volmaaktheid in zit.’
‘Goud maken!’ zeide Perfect deftig, en in diep herdenken. ‘Ik zal u lieden meer dan goud leeren maken.’
‘Meer dan goud! meer dan goud! nog meer dan goud!’ riepen de lieve Natuurkinderen al zingende en dansende rondom hem henen. Zij kusten hem, zij kusten zich onderling, en zwaaiden met de reiszakken in de lucht. ‘Vivat! Vivat! de brave, de brave Mijnheer van Holland’ riepen zij allen uit. ‘Hij maakt meer dan goud: Hij maakt Dijamanten, Juweelen, Topazen, Smaragden! Gezegend! is de brave Mijnheer van Holland!’
Een ieder beijverde zich nu om het zeerst om de vriend-schap van den heer Perfect te verwerven: een ieder bood hem zijn huis en de familiaire portie aan: een ieder wilde hem exclusief bezitten. En zoo driftig werd de lust ter volmaking, om Smaragden, Topazen en andere Juweelen te bezitten, dat hij thans, uit overmaat van genegenheid, zoo veel gevaar liep, om levendig verscheurd te worden, als wanneer zij hem, te voren, voor slaaf begeerden.
| |
| |
Even als te Milaan, was zijn roenm hem in de stad reeds voorafgegaan. Ook hier waren de straten vol, de vensters bezet. De dames zaten, in groot Costuum, tot in de tinne. Doch in plaats van hem uit te schelden, riep alles, en de lucht weêrgalmde van ‘volmaakte Volmaaktheid! volmaakte! Perfectie! De brave Mijnheer van Holland! Hij weet Juweelen, Topazen en Smaragden te maken!’
Met moeite kwam hij in de Synagoge, waar hij den ouden werd voorgesteld. In de Synagoge zelve was thans een verschrikkelijk leven. Het ging er tot slaags worden toe. Men twistte hevig of men de Juweelen, die de Heer Perfect stond te maken, in de algemeene kas houden, dan of men dezelve dadelijk onder de gemeente zou laten circuleren. De partij der ouden, die zich vooreerst uit de ontvangst en administratie menig aardig Percentje, en ten tweede uit de verduistering van het een of ander, menig liquide winstje beloofde, ijverde zeer om de bezorging en het opzigt aan het land, gelijk zij het noemen, te laten. De andere partij beklaagde zich over Aristokratie en spraken van volksbelang, welk, meenden zij, vereischte, dat allen van alles genieten zouden. ‘Immers,’ zeiden zij, ‘het zoude weinig voeg hebben, dat, wanneer de volmaking hier, na zoo veel eeuwen ook eens doorbrak, de Regering zich in de Topazen en de de Smaragden als het ware zou staan te baden, en wij arme schelmen bij de Sacheljoene en de oude Kleeder-affaire blijven moesten.’ - De ouden beweerden daarentegen: ‘zij hadden den man het leven gered:
| |
| |
hij behoorde dus aan de kerk: dus aan het land: dus aan het algemeen: dus niet aan de gemeente. Hij zou voor het algemeen, niet voor de gemeente Smaragden en Topazen maken. Nah! Kijk!’
‘Maar de gemeente en het algemeen is een!’ sprak het Corps der Makelaars en Wisselaars, dat om redenen voor de algemeene verdeeling was, en daarom het gemeen geheel op de hand had.
‘Dat zijn je boonen niet!’ riepen hun de ouden toe: ‘Spreekt van je eigene zaken: het algemeen is het algemeen. Nah! Verstaje?’
‘Onze boonen niet!’ hernamen de Makelaars: ‘en het algemeen zou het algemeen zijn! Fraai gezegd! maar Nah! Kijk! als ik mijne pruik dan afzet en die van alle kanten bekijk, dan kan ik toch zeggen: ‘als “er geene haren aan waren, dan zou er bij slot van rekening niet veel aan de pruik te zien zijn.” En dus onze Regering, met verlof gezegd, bij mijne oude dot vergelijkende, zoo zeg ik, Achtbare Heeren!’....
‘Dat gij een oproerkraaijer zijt! dat gij het volk tot opstand en regeringloosheid zoekt op te zetten!’ Dus vielen de ouden den heeren Dekens van het Makelaarsgild in de rede. En, gelijk bij volksbewegingen, de eerste Metaphora of Typus dikwerf elektrieke gevolgen heeft, gooiden zij hun, hunne eigene groote pruiken, in getergde woede, naar het hoofd.
| |
| |
Nu was de kogel door de kerk. De Heeren Makelaars en Wisselaars met hunne Kliënten volgden allen dit schrikbarend voorbeeld. De volksstem liet zich, zoo manmoedig als onstuimig, hooren: geene pruik bleef op het hoofd. De standaard der Nationale Revolte was opgeheven en de Adelheersching stond onder de onnoemelijke massa der onëdele Pruiken te zullen begraven worden. Maar geen nood! nog leeft de Genius des Patriciaats! De Seniores, wier pruiken alle zwaar gepoederd waren, lachten over de averegtsche pogingen eener domme menigte, Immers, door het poeder der Edele Achtbare Pruiken, werd der menigte de oogen vol gegooid: en zij, even als de Sichemieten van ouds, met blindheid geslagen. De aanhangers van de volkspartij zagen niet meer waar zij zelve te gooijen hadden, en in plaats van hun Edel Achtbaarhedens onder hunne hoofdhulfels te smoren, vlogen de meeste of in de brandende kroonen of in de koperen zee, en scheen het oogenblik te naderen, waarin de volks-majesteit alle hare pruiken, voor niet, zou hebben afgevuurd en met blinde oogen en kale koppen zou, hebben moeten afdeinzen.
Perfect wilde dit beletten. Zijn hart helde over naar de onderdrukte pruiken. Hun Systema behoorde, volgens hem, tot dat der volmaking. Hij ligtte des zijne Minerva pruik van het hoofd: hield dezelve met uitgestrekten arm in de lucht, en vroeg om stilte en om het woord. Op het gezigt van dit eerbiedwekkend Labarum verstomden al de woedende stemmen, verlamden al de geweldige gebaren; de rust herleefde voor een oogenblik en onze Wijsgeer sprak.
| |
| |
‘Ja, broeders! ik leer de volmaking, ja de herschepping van het geheele menschdom, ja ook van ulieder menschdom! Dat is te zeggen, ik bewijs primo dat wij allen geboren zijn om de weldaden der Natuur in hare ruimste mate te kunnen genieten en alle hare gebreken zóó te verbeteren dat zij weldaden worden. Niets dan is onvolmaakt in de Natuur, zeg ik, dus wij zelven plus minus ook niet. Zijn wij zelven plus minus volmaakt, vervolg ik, zoo hapert er dan ook slechts een weinig aan: zoo is er geen of slechts een geringe hinderpaal in den weg, om de Perfectie, in toto, te bereiken. Dat deze hinderpaal gering is, toonen de vorderingen: dat de middelen, die er aangewend worden, de beste zijn, bewijst zich daardoor, dat middelen aan het doel moeten gelijk zijn: dat doel nu was volmaaktheid, - de middelen zijn dus volmaakt, Deze volmaaktheid nu, Mijneheeren! was voor het einde der eeuwen weggelegd, en dat dit het einde der eeuwen is, blijkt wederom uit de vorderingen! Alles toch perfectionneert zich! zoo in het groot als in het klein! alles, van den Ceder van Libanon af, tot het gepatenteerde schoensmeer uit het Industrie-kantoor, UEdelens in derzelver affaire zoo wel bekend! UEdelen zult misschien, in uwe hooge wijsheid, hiertegen inbrengen: “maar, Mijnheer de Wijsgeer! zoo wanneer het einde der wereld toch op handen is, wat behoeft gij u dan te vermoeijen met eene volmaking, waarvan gij hier op aarde toch zoo weinig plaisier hebben zult?” Zeker? dit laat zich hooren. Maar Mijneheeren! de speculatie der volmaaktheid is eene speculatie zoo wel van Phi- | |
| |
lantropieke Ambitie als van Philantropieke Philosophie, en ook zij, die verzekerd zijn dat er nooit iets meer van komen zal, dan van den eeuwigen Vrede van den Abt de Saint Pierre, of van de Quadratuur des Cirkels, verkiezen toch om hiermede figuur in de wereld te maken, en zulks te meer, wijl het primo dood onzondig is, secundo niet veel kost, en tertio wijl het zeer netjes staat. Ook dat einde der wereld, Mijneheeren! is in zoo verre slechts een figuratief idee. Elke eeuw toch is wederom even digt bij het einde der wereld: en dat wijl een einde, dat niet te bezien noch te berekenen is, slechts in zoo verre een einde is, als wij er een einde van maken willen. Op de volmaking zou dit, in zoo verre ook toepasselijk zijn, als toch niemand onder ons, hoe ingenomen hij ook met de volmaking quâ wijsgeerige speculatie is, niettemin zich nimmer, wat het stellige derzelve aangaat, zoo ver zou willen inlaten, dat hij er bij voorbeeld zijn eigen!’....
‘Maar waar blijft hij met zijne Topazen en zijne Smaragden!’ riepen beide partijen.
‘Topazen en Smaragden!’ hernam Perfect, ‘hierop, Mijneheeren! wilde ik zijdelings nederkomen.’
‘Hoe regter hoe liever!’ schreeuwden hem die van Judea toe.
‘Immers,’ vervolgde onze Wijsgeer, als hoorde hij de lief hebbers der Smaragden niet, ‘immers daar het
| |
| |
begrip der volmaaktheid voor beginnende Wijsgeeren een zoo duister als omslagtig denkbeeld oplevert, is het gewoonlijk bij ons Styli, om het zóó voor te dragen, dat de behandeling de stof daaraan gelijk, en dusderzelve waardig is. Materiam superobat opus. Van Topazen en Smaragden! Ja, à propos! Mijneheeren! Die volmaaktheid zegt, zegt alles volmaakt. Dus behoort hieronder dan ook alles wat goed, wat nuttig, wat schoon, wat edel, wat rijk is - dus ook de Topazen en de Smaragden! Maar gelijk de mensch is, dus ook is zijne volmaaktheid. Alles heeft zijnen aanvang en voortgang en einde. Toen bij voorbeeld, Mijneheeren! de wereld uit den Chaos getogen werd’....
‘Toen kwamen er de Smaragden en de Topazen ook uit!’ riep men van alle kanten: ‘maar waar zijn, waar blijven die?’
‘Als het edelste komen die achteraan:’ antwoordde Perfect: en dat was het slechtste niet, wat hij dien dag gezegd had.
‘Wij willen er liever mede beginnen:’ riepen die van Judea: en dit gezegde liet zich in der daad ook hooren: want het is toch uitgemaakt, dat wanneer het met het einde goed gaat, men het begin en het midden ontberen kan.
‘In alles, Mijneheeren!’ hernam Perfect, ‘is eene voorbereiding noodig. Het volmakingswerk gaat, let wel! crescendo. Dit woord verstaat zeker niemand uwer,
| |
| |
doch het is daar niet minder door. Zoo veel wil het beteekenen, als dat het met UEdelens als met kiekens gelegen is.’
‘Nah! Ziet hij ons voor kippen aan!’ morden de Joden.
‘Het kieken, Mijneheeren! dat eerst uit den dop komt, wordt zorgvuldiglijk gevoerd en opgekweekt, dan groeit het langzaam op, wordt op zijnen tijd tot een kapoen gevormd, behoorlijk vet gemest, en eindelijk in eene smakelijke daube met Citroenschijfjes en schilletjes opgesierd, als een schotel van delicatesse opgedragen. Dus ook gijlieden, Mijneheeren! gij moet vooraf vergaan tot het doorpikken van den dop: gij komt er dan eerst ter halver hoofd pas uit, kijkt langzaam en bedaard naar de volmaaktheid rond, deze van ulieden met opene, gene met half geslotene, en alle met teedere oogen. Wildet gij u nu reeds allen eensklaps tot den kapoenensland laten verheffen, of dadelijk in de daube stoppen, waarlijk het werk uwer volmaking zou een onsmakelijk geheel opleveren. Er is dus, voorloopig, slechts questie van Preliminairen of van voor afgaande Preparaties, waardoor men dan gradatim, en dus zoo veel te aangenamer, het groote, lang verwachte doel - de Smaragden - adieert.
‘Ik moet u dan langzamerhand tot de volmaking opleiden. Tot zulke Preparaties en Preliminairen dienen alle onze welbeantwoordende vrageboekjes, alle onze onsterfelijke Educatie-plannetjes, onze verdienstelijke
| |
| |
Printeboekjes, onze bondige Compendias, waarin alles staat wat een mensch, om het even in welk vak geplaatst, en het zij hij tot den kansel of den spanriem geschikt is, het zijne vinden kan. Gij kunt, Mijneheeren! het groote niet overstappen, zonder vooraf mijne openbare preparatoire lessen bij te wonen: welke ik u, in deze Synagoge, dagelijks meen te geven, en waarvan ik de Dictata, successive, ga componeren. De achtbare heeren Seniores en de eerzame Dekens van het loffelijk Makelaars- en Wisselaarsgild, zampt de geheele deftige burgerij, voor zoo verre hier vergaderd, bespeuren dus, dat er nog geen periculum in morâ, nog geene haast bij het verdeelen, en het beheeren der Smaragden is, wijl, zoo dezelve in het vervolg zeer apparentlijk komen zullen, zij er als nog voorzeker niet zijn.’
De ouderlingen en de gemeente lieten zich eindelijk gezeggen: want, hoe weinig fraais zij zich dan ook van lessen voorstelden, die nog geene Smaragden gaven, bij lieden evenwel, die voor Smaragden alles doen zouden, hield de hoop om, na welk een lang uitstel ook, toch eens Smaragden te plukken, den moed boven. En wij zelven zien hieruit dat, zoo de heer Perfect al niet onder die Wijsgeeren behoorde, die, bij veel te beloven, opzettelijk het voornemen hebben van niets te houden, hij echter van diegenen was, welke het Talent bezaten, om zich van de aandacht der menigte meester te maken en dezelve op voorwerpen te vestigen, waarin zijlieden anderzins genoegen noch voordeel zagen: en welke de
| |
| |
Wijsgeer alleen begrijpt dat hun nuttig zijn, met dat zeldzame gevolg, dat zij, na het pijnlijk besteden hunner ingespannene zielsvermogens, eindelijk, in plaats van citroenen, met knollen naar huis gezonden worden.
Elk mensch is gemaakt om bedrogen te worden; en zoo de zot van alle kanten genaakbaar is, de slimste onder ons heeft echter hier of daar ook eene opening aan het harnas, die de eigenliefde zich weet te nutte te waken. Gouddorst vervoerde de heeren van Judea, en zij lieten zich als kinderen bij den neus leiden, en, daar zij de Smaragden dagelijks verwachtten, de lastige Dictata welgevallen. Ook, daar men in dat land, sedert Salomo's tijd, zich niet veel op de geleerdheid had toegelegd, liep er de gekheid, die de heer Perfect, volgens gewoonte, rijkelijk uitstalde, nog al zoo tamelijk door. Zijn aanzien rees dagelijks, en dat, wijl men eiken dag al nader aan het einde der lessen, en derhalve al digter aan de Smaragden meende te komen: en toen hij, over de economische inrigtingen sprekende, zich dikwerf vergelijkend er wijze van het woord Goudmijn bediende, begon het Auditorium te watertanden van begeerte en te brullen van plaisier. Er was bijna geen houden meer aan: elke huisvader en moeder hadden reeds op de vingers uitgerekend, hoe onze Perfect, wanneer eens der Smaragden oogst rijpte, als cerste inzamelaar deszelven, ten minste op eene zesdubbele portie aanspraak zoude hebben. Het ontbrak dus niet aan aanbiedingen van allerlei soort, om hem tot: den huwelijken staat over te halen. Voornamelijk hadl zulks plaats onder de aanzienlijke klasse, als welke hier- | |
| |
door den minderen de juweelen, zoo veel mogelijk, zocht ashandig te maken.
Perfect, door zulk bestendig aanzoeken gaande gemaakt, kreeg zels ooren naar het werk. Eens had hij bemind uit zinnelijkheid, dat is te zeggen, hij had meenen te beminnen, en hij had niet bemind. Nog eens had hij bemind, en dat was sentimenteel geweest. Hij overdacht nu om voor den derden keer - en dat zou dan uit raisonnement zijn - te beminnen. Dus doende had hij gelegenheid om eindelijk eens te kunnen beoordeelen, waar of toch eigenlijk de volmaaktheid bij de liesde zat, Bovendien, Perfect kreeg zijne jaren en wilde zich, eens vooral, verstandig en bedaard, etablisseren. Hiertoe was hij dit pas des te meer genegen, wijl de jonge Abigaël, zijn overbuurmeisje, dat even zestien lenten telde, hem, door hare brandende, zwarte oogen, door hare ongekunstelde coquetterie, en door de teedere liesde, welke zij hem, van wege de Smaragden, toedroeg, als ongemeen geschikt voorkwam, om er een huwelijk van raisonnement mede aan te gaan.
Hij raisonneerde dan zoo lang over de liesde, tot dat het hoofd hem geheel omliep. De schoone Jufvrouw werd gevraagd en, door den ouden heer Levi, gretig aan hem toegestaan. Men begrijpt op welke voorwaarden! En Perfect, die wist, dat men nooit gek genoeg kan zijn, wanneer men een huwelijk, uit raisonnement voorheeft, besloot na eenig gekibbel over en weder, om aan Papa Levi's voorwaarden te voldoen en, ook nog deze opoffe- | |
| |
ring, aan de groote zaak, zich, om harentwil, te laten welgevallen.
De schoone Abigaël paste hem op in zijn lijden. Zij troostte hem en toonde zich dankbaar voor hetgene hij voor haar gedaan had. Abigaël was bij zijn slapen gaan, Abigaël was bij zijn ontwaken. Perfect zegende het oogenblik, dat hij tot het voornemen van haar te bezitten was overgegaan. Eens op eenen ochtend echter, dat hij wakker werd, zag hij Abigaël niet! en hij ontwaarde, dat hij, vier uren buiten de stad, in het midden van de Lacus Asphaltites of de doode zee lag, in eene half lekke schuit en de handen waren hem op den rug gebonden!
Perfect kon niets, van het geval voorhanden, begrijpen en vervloekte, bij voorraad, zijn droevig noodlot. Wij zullen u, zoo kost mogelijk ontvouwen, wat wij er van weten.
|
|