| |
| |
| |
Veertiende kapittel.
‘Maar hoe waart gij toch een kwaker in Engeland, en wierdt gij een booswicht met vier brandmerken in het bosch van Monbalino’ vroeg eens op eenen langen vervelenden avond de Wijsgeer Perfect aan den Wijsgeer Penrob, die nu reeds zes weken met ejkander in hetzelfde hok gesloten zaten.
‘Omdat ik,’ antwoordde deze, ‘altoos Walter Penrob, en mijn geheele leven dóór een overgegeven gaauwdief was, die mij in dit mijn beroep zocht te volmaken. Mijn vader, die een Perfectionist te Philadelphia, even als Mijnheer uw Papa op de Breêstraat te Leyden was, had mij in het begrip opgebragt, dat alles, wat er in de wereld omging, slechts de schaduw was van hetgene verder stond opgewerkt te worden, en dat dat alles tot de genietende volmaaktheid overhelde, even als de treurwilg tot het water, en als een zede- | |
| |
schrijver tot de tering: en dat wij eindelijk in het genot van alles stonden te geraken.
‘Ik wachtte het oogenblik der algemeene genieting ongeduldig af: en op eenen dag, dat mijn vader veel geld voor het armenhuis der Stad, hetwelk hij administreerde, ontvangen had anticipeerde ik op mijn aandeel in de geperfectionneerde maatschappij: dat is, ik brak zijne ijzeren kist op en ledigde dezelve tot op den bodem. Mijn goede vader roste mij onmededoogend af, en zeide mij, dat ik tot een' volslagen' deugniet opgroeijen zou. De oude heer vergiste zich: ik was het reeds. De bewustheid, die ik hiervan had, gevoegd bij de aanhoudende lessen over de Perfectibiliteit, en de slagen, die mij mijne imperfectie kostten, bragten mij eindelijk tot het edelmoedig besluit, om in mijn beroep uit te munten en even daardoor de volmaaktheid aan hetzelve te geven.
‘Ik doorwandelde Amerika en daarna dit werelddeel, in verschillend beroep en vermomming. Toen ik, als kwaker, u in de Paketboot aantrof, kwam ik uit het werkhuis van Vilvoorden; waar ik voor mijn leven zat, wegens het polijsten van Kerkzilver, dat mij was toevertrouwd, wijl ik hiervoor een geheel onbekend Arcanum bezat, doch waardoor ik tevens, naar men zeide, de helft van het zilver zoek maakte. Mijn vonnis luidde “dat men nooit volmaakter' Kerkendief gezien had:” en na mijne Evasie verhaalde de Gendsche Courant, “dat er geen voorbeeld van zulk supra schoon,ge- | |
| |
perfectionneerd uitbreken voorhanden was.” UEdele begrijpt, soortgelijke loftuitingen zijn zoo vele spoorslagen, om verder te gaan. Dat ik u op deszelfs kortstondig plaisierreisje in Engeland op eene voorbeeldelooze manier van de huig ligtte, zijt gij te edelmoedig om te ontkennen. Hier werd ik echter ook bedrogen, doch nam kort daarna mijne revanche en mijn Paspoort, door mijnen goedhartigen oppassers eene geperfectionneerde soort van snuistabak toe te dienen, die ik zelf fabricere, en waarvan zij voorzeker lang genoeg zullen geslapen hebben, zoo het anders waar zij, gelijk men voorgaf, dat de meeste mijner kalanten, aan wie ik successief dit middel gedebiteerd hebbe, nooit wederom wakker geworden zijn. Het uitsluitend Patent tot die affaire, iets, dat anders zoo gemakkelijk gaat in Engeland, kon ik van wege deze kleinigheid niet verkrijgen; men vreesde dat luijaards en langslapers er zich te veel aan mogten overgeven: daar men overigens mij bij het rapport der Medicijnsche faculteit de verdiende eer toedacht, dat nimmer de manipulatie van Opium en Rottekruid tot zulken hoogen graad van volmaaktheid gebragt was, dan door mij.
‘Het ondankbare Londen verlaten hebbende en naar Hamburg overgestoken zijnde, lag ik mij aldaar op de verbeterde opvoedingsmethode met hart en ziel toe. In een zeer fraai Prospectus, dat professor Bertuch voor mij opstelde, had ik namelijk bewezen, hoe ik, ingevolge het groote plan van Leibnitz, eene universale of algemeene spraak leeraarde: en waardoor ik vooral de
| |
| |
Jufferschap, als meer hebbelijkheid tot het acquireren van talen hebbende, in zes maanden tijds meende in staat te kunnen stellen om met de geheele wereld om te gaan.
‘Men zond mij groen, rijp en overrijp: en zoo gelukkig slaagden mijne pogingen, dat mijne scholiersters op den gezetten tijd zoo volleerd waren, en in mijn huis de universale spraak zoo schoon geoefend hadden, dat bij schier alle het sprekend bewijs harer Universaliteit aan hare kogelronde tailles zigtbaar was.
‘Dit waren de volmaaktste dagen van mijn volmaaktheidzoekend leven! zij waren aangenaam en lucratief: helaas! daarom benijdde men mij dezelve! Niet alleen dit, maar men verweet ze mij en bouwde op dezelve eene aanklagt tegen mij: en - zie eens, hoe edele pogingen den Perfectionnist zelven tegenwerken! - ik werd, den grooten Leibnitz tot eeuwige schande, tusschen twee strooijen Wijsgeerinnetjes te pronk gesteld, en, van eene verwarmende rugpliester voorzien, ter stad uitgeleid.
‘Niet afgeschrikt evenwel door deze feil geslagene pogingen, toog ik de wereld verder in, overal perfectionnerende en overal geperfectionneerd wordende. Dit toonen mijne verdere Diploma's aan! In het bosch van Monbalino, ik moet het bekennen, heb ik echter de zekerste gronden in de studie van al wat schoon en edel is gelegd. Hier ben ik in der daad een man ge- | |
| |
worden! en om u te toonen, hoe ik mij in mijn vak volmaakte, dient, dat ik zelf, ik, die het niet verkroppen kon, dat in ons laatste Kapittel de groote Fattobene mij tot hoofd der orde werd voorgetogen, onze eigene bende aan de hooge overheid aanklaagde, en waardoor ik eensdeels de uitgeloofde aanzienlijke premie, die er op ons gezet was, gewon, en anderdeels volkomene gratie voor mij zelven bedong. Onaangezien de dankbaarheid, die ik mijnen nieuwen meesters voor hunne weêrgalooze instructies schuldig was, verraadde en verkocht ik den troep op een oogenblik, dat de andere hoofden afwezig waren en ik meester van Fattobene was. - Ik zit hier dus slechts voor de leus, mijn vriend: en ik geloof, dat gij nu wel zult bekennen, dat wat ik tot nu toe reeds omtrent de Perfectibiliteit gedaan heb, met eenige eer mag genoemd worden.’
De heer Penrob had verhaald, en de heer Perfect was bedwelmd door het zonderlinge gevoel dat hij gewaar werd. Hij bewonderde, maar het was met hetdoodszweet op het aangezigt. Dat hij zich zoo nabij en onder het bereik van zulken volmaaktheidskunstenaar bevond, ontzettede hem. Het was hem dus niet geheel onaangenaam (het missen van aanspraak en gezelschap daargelaten!) dat toen de heer Penrob weinige dagen daarna wederom geroepen werd, om door het confronteren van hem, met zijne oude vrienden en kameraden, deze des te zekerder aan de galg te brengen, hij in hetzelfde verblijf niet terug keerde. Perfect wist er toen de reden nog niet van, die echter zeer voldoende was. Hij zal dezelve naderhand wel eens vernemen.
| |
| |
Na dit vertrek scheen onze Landsman mee wat meer toegevendheid behandeld te worden. Hij kreeg beter vertrek, beter eten en licht. Evenwel, daar hij laatst in eert zeer aardig werkje van Professor Arkenbach gelezen had, ‘dat het niet eten van doode of verwezen menschen eigenlijk genomen maar een vooroordeel was en daarentegen dit middel in deze tijden, die boos zijn, een zeer gunstig resultaat van Economische berekening zoude opleveren,’ en daar hem Perfect dit gevoelen, als een rapprochement tot de algemeene verbetering beschouwd, niet zoo onnatuurlijk was voorgekomen, als dit bij de vetweijers van beesten kon plaats hebben, - kwam het den ongelukkigen in het hoofd, ‘of hun Edele Groot Achtbarens van Milaan ook van meening zijn mogten, om, gelijk andere beschaafde volkeren onder de menscheneters, hunne gevangenen wel te behandelen, vrolijkheid te verschaffen en vooral goed te mesten, opdat zij hierdoor des te beter en malscher zouden smaken?’ - Evenwel een ander, meer troostend, en teederder gevoel verbande dit akelig vooruitzigt. Zie hier wat hetzelve was!
De heer Perfect moest zichzelven somwijlen bekennen, hoe ongaarne hij het anderen zou gedaan hebben! dat hij bij het zoeken naar de volmaaktheid in Parijs, gelijk men in plat Hollandsch zegt, de klei gereden had, en dat hij bij het vinden van soortgelijke volmaaktheid als hij toen had opgejaagd, het eene oog, dat hij er bij in schoot, zeer kwalijk besteed had; kortom dat hij tot de perfectibiliteit in het vak van liefde, die er toch ook wezen moest! niet verder gekomen was, dan om bij ondervin- | |
| |
ding te weten, dat hij er imperfecter van daan gekomen dan naartoe gegaan was.
Binnen kort deed hij eene andere, nog veel meer belangrijke ontdekking: en door deze kwam hij op het spoor der reden, ‘waarom hij de perfectibiliteit in cas van liefde nog niet had kunnen bejagen’ Dit was namelijk, dacht hem, wijl hij - nog nooit verliefd was geweest!
|
|