Jan Perfect of De weg der volmaking, vertoond in het leven en de zonderlinge lotgevallen van een voornaam wijsgeer
(1817)–Bruno Daalberg– Auteursrechtvrij
[pagina 111]
| |
Achtste kapittel.Onkruid vergaat niet! Hoe algemeen nu ook dit spreekwoord zij, is hetzelve echter niet algemeen waar: of misschien, wijl het een algemeen spreekwoord is, is het juist daarom ook meer niet dan een spreekwoord: en igroote liedden meenen sedert lang te hebben opgemerkt, dat spreekwoorden alleen dat regt in de maatschappij nieten, van ongehinderd te mogen liegen. - Toen beide de Barkassen een paar snaphaanschoten van het schip af waren, stortte de volle zee in dezelve: en wij kunnen U, goedgunstige lezer! als eerlijke lieden verklaren dat wij, sedert dien tijd, nooit iets meer gehoord, gezien of vernomen hebben van den heer Kapitein de Lanternas, noch van zijne Christelijke Catholieke Equipagie, even min als van den vertroostenden heer John Padder en de zijnen. Daarentegen, toen de brave Jan Perfect weder bij zich zelven kwam, bevond hij zich, schrijdelings op den grooten mast van het schip zittende, in het midden van de Spaansche Zee te drijven. | |
[pagina 112]
| |
Bij het zinken van het vaartuig namelijk was hij in onmagt op den mast, die nog dwars over het schip lag, nedergevallen: en toen het schip verdween, was hij, bij geval, dusdoende boven water gebleven. Dáar dobberde hij thans baar op baar neêr! Sluiten was de boodschap: en daar hij op een mak beestje reed, mogt hij er gerust de hakken in zetten, want dit had hij noodig om zich vast te houden. Met genoegen zag hij middelerwijl, dat, ofschoon hij dan eens vijf minuten onder water ging, en dan weder boven op eene huishooge golf geraakte, alles maar van de gewoonte afhing, en dat zijn vaartuig goeden spoed maakte. Een lap van het zeil, dat nog aan den mast gebleven was, dreef mede. Doch Perfect, die een vernuftig man was, begreep ras dat hij er beter partij van trekken kon. Hij maakte des het eene eind aan den top van den mast, en het andere aan zijnen hals vast, en zag met verwonderend genoegen, dat hij eene van de fraaifte ontdekkingen gedaan had, die nog bij de navigatie overschoten. Met de snelheid des Arends vloog hij thans met zijn smal en ondiep vaartuig over de oppervlakte der Zee henen. Naar zijne gedachte had nimmer een schip zoo sterk gezeild. Hij dankte de gevangenis, de Botany-baai, de storm en de schipbreuk die hem in staat gefield hadden, om eene Revolutie in de zeevaartkunde te bewerken, die zoo onbegrijpelijk veel naar de volmaaktheid in dat vak zweemde. Immers zoo wanneer men in de meeste wetenschappen de vermindering van omslag, bij gelijke of nog meerdere uitkomst, als een voornaam doel van geleerde pogingen hebbe aan te zien, meende hij thans zoo ver te zijn als | |
[pagina 113]
| |
niemand voorheen geweest was. Johannes begreep na melijk in zijne wijsheid, ‘dat, zoo men dan bij voorraad nog geene vloten van dergelijke takelagie naar Oost-Indiën of de Zuidzee ter ontdekking van nieuwe eilanden uitzenden, of er de landingen gemakkelijker door maken kon, men er toch dadelijk dezelfde dienst als te land van postboden of couriers trekken kon: - en welk een groot middel reeds ter voltooijing van dat weinige, wat nog aan de scheepvaart ontbrak!’ Hij maakte staat op eene gouden medaille zoo zwaar ten miste als een paar menschen dragen konde: voorts op het honorair lidmaatschap van de Faeles, en dan nog op een uitfluitend patent voor het vervaardigen zijner Oceaan-Estafettes, gelijk hij die reeds in verrukking noemde.
‘Paf!’ zeide eensklaps de Oceaan-Estafette, en de heer Perfect, wiens hoofd bont en blaauw geworden was, door zoo lang voor mast te spelen en wiens ligchaam dood vermoeid was, ontdekte, niet dan met moeite, wat hem en zijne equipagie in hunne snelle vaart wederhield. Deze had namelijk zijn non plus ultra in de spleet eener steile rotse gevonden, die den noordhoek van de kust van Gallicië uitmaakte. Perfect zag eindeljjk het geval, uit alle deszelfs ontmoedigende gezigtspunten, aan: en bespeurende, hoe hij, met alle mogelijke spoorslagen, geen duim voorwaarts kwam, besloot hij om af te wachten of de beweging der golven niet wel eenige verandering in zijne gesteldheid opleveren mogt: zoo niet, of zijn vaartuig zelf hem ook tot steun zou kunnen dienen, om de rots verder op te klauteren Dan | |
[pagina 114]
| |
hij ontekde schielijk dat het eene zoo onmogelijk als het andere was. Intusschen bleef hij zitten waar hij zat, en hierin verzuimde hij niets; want daar wachten het eenigste was dat hij doen kon, was het in allen gevalle - ook het beste.
Evenwel, daar van het te paard zitten, niets moeijelijker valt, vooral wanneer men, gelijk hij, zonder zadel rijdt, dan lang met hetzelve te moeten stilhouden, werd de heer Perfect dan ook binnen kort gewaar, dat zijne zittende ledematen ieder kwartier uurs zoo veel van hunne zelfstandigheid verloren, als hij, door de uitvinding van zijne Oceaan-Estafettes, de volmaaktheid, naderbij getreden was. Want daar men niet op alles bedacht is, en dit nog minder, wanneer men haast heeft, had de heer Perfect, bij zijn afrijden, vergeten, om zich van een dier hoofdproducten, welke de kaarfenmakerswinkel oplevert, te voorzien: en begon dit gemis zich zoo treffend te doen gevoelen, dat de heer Jan Perfect, die de pijnlijke deelen dan eens over bak-, dan weder over stuurboord wierp, eindelijk zoo hevig werd aangedaan, dat hij de Perfectibiliteit zijner Oceaan-Estafette geheel en al over het hoofd zag, en luidkeels begon te schreeuwen en te brullen van de pijn. Overmaat van droefheid voegde zich hierbij, toen hij bij het vallen van den avond ontwaarde, dat het water, dat misschien nog hulp had kunnen aanbieden, hem door de opkomende eb alle hulp ontzeide, en hij dus voorzien kon, dat hij ten minste zes uren op zijne estafette tusschen hemel en aarde zou moeten doorbrengen, eer zich de minste hoop | |
[pagina 115]
| |
tot redding opdeed. Waarlijk een wanhopig vooruitzigt! en hetwelk hem nog meer dan ooit den wijden mond tot hulp deed openen, als zich vleijende, dat zijne droevige stem de eene of andere mededoogende ziel, boven op de rots, bewegen mogt, om hem van zijne ellendige zitplaats af te helpen. Dan, gelijk het meer gebeurt met den mensch! waar Perfect hulp zocht, van daar kwam geene: en van waar hij niets wachtte, scheen dezelve, hoezeer in geheel andere gedaante, op te dagen.
Twee vrome Paters Capucijnen, uit het naastgelegen klooster de los Pentados, welke dezen ochtend bij de rots langs gevaren waren, om zich eenen voorraad van Sardinjes te gaan opzoeken, en die met hunne vangst wederkeerden, waren zeer verwonderd, dat zij nu, onder eene smalle brug schenen te varen, welke zij des ochtends niet bemerkt hadden. En daar zij, aangezien de dikte van den mast, en de dunheid van den heer Perfect, niets van dezen dan alleen een paar dikke, groote, roode, bloote voeten ontdekten, vond een der geestelijken, die een groot natuur-onderzoeker was, goed, om met den langen haak, van welken hij zich bediende, eens de proef te nemen, tot welke rangschikking onder het geschapene, die spongieuse uitwassen behoorden, welke hem toeschenen aan deze brug te zijn aangegroeid. Vervaarlijk was het geschreeuw van Perfect, die zich op deze verrassing niet gewapend had! Niet minder ontzet waren de goede Paters! en de Naturalist liet van schrik zijnen haak in den voet van onzen ongelukkigen vriend hangen. Deze, op zijne beurt nieuws- | |
[pagina 116]
| |
glerig gemaakt en door de pijn aangezet, bukt ten halven lijve neder, om te zien, van waar deze liefkozingen voortkomen. Dan op het ontwaren van den langen, mageren, bleeken, schelen man met de vervaarlijke Minerva-Pruik op, verandert de verwondering der eerwaardige Paters in schrikbarende ontsteltenis. Zij meenen in den persoon van onzen Johannes den Vader des kwaads in zijne volle liverei te ontdekken, en met een vol gemoed roepen zij eenstemmig uit: ‘Satanos! Satanos! procul à nos!’ Perfect, die zich in het Latijn meent te hooren aanspreken, en wiens rekening het niet is om voor den Duivel door te gaan, wanneer hij geene veder van den mond blazen kan, zoekt hun dadelijk deze averegtsche begrippen uit het hoofd te praten, en voert hun in zijn niet minder sierlijk Potjes-Latijn te gemoet: ‘non Satanus! non Satanus! sed Apothecarius et Professor Honorarius in de Perfectionihus!’ - en met zulk eene drift sprak onze vrome landsman deze woorden uit, dat hij, de wankelbare gesteldheid, waarin hij zich bevond, uit het oog verliezende, eensklaps, langs den perpendiculairsten weg van zijne Oceaan-Estafette tot verdere verbazing van de Paters - op hunne Sardinjes nederstortte. Eenigzins herstelden zij zich evenwel, toen zij, na rijper onderzoek, ontwaarden hoe er zoo weinig Satanos aan den armen schelm zigtbaar was, als die, van pijn en ongemak overmand, half dood op de Sardinjes liggen bleef, en meer een voorwerp van mededoogen dan van vreeze geleek! Zij roeiden dan, met hem beladen, den hoek der rots om en landden bij het Klooster aan. Hier droegen zij onzen armen vriend het vaar- | |
[pagina 117]
| |
tuig uit, na hem eerst van den haak te hebben ontdaan, en daar hij, onaangezien deze voorzorg, die hem op nieuws moord en brand schreeuwen deed, zich op zijne beenen niet houden kon, maakten zij zich gereed om hem naar binnen te brengen, toen de Pater Gardiaan op dit vreemd en onverwacht gezigt, met alle zijne geestelijken den nieuwen logeergast te gemoet toog, van meening om hem eerst met behulp van eenige emmers Wij water te exorciseren of te ontduivelen. Dan van deze plegtigheid bevrijdden hem nog bij tijds de geestelijke Sardinjevaarders, door hunnen bekommerden chef geruststellend toe te roepen: ‘no Satanos! no Satanos! est Apothecariums et Professor Honorarius in de Perfectionibus!’
‘In de Perfectionihus! - Nu hoe langer hoe gekker!’ schreeuwde de goede Pater Gardiaan. ‘Ik ben ook’ vervolgde hij ‘te Valladolid, te Jeguenza en te Taledo op de Universiteit geweest. Ik ben drie jaar achtereen Claviger bij het Seminarium van Oviedo en vijf jaar Confiturier bij het heilige Collegie der Trinitad geweest. Ik heb het zoo ver in het Kanonijke regt en in de Exegesis gebragt, dat ik de geheele Summa van den heiligen Thomas, van voren naar achteren en dan weder van achteren naar voren, kan opzeggen, en het Bonum Universale van Thomas Cantipratanus, die geen heilige was, bij opslaan van het boek uitleg, hoewel de schrijver er voor in het dolhuis gezet is. Ik ben in staat, om alle vier de Faculteiten van geleerdheid naar rang en orde, in zeventien talen op te noemen. | |
[pagina 118]
| |
Ik weet dus wat er in de wijde wereld en in derzelver wijsheid omgaat - maar van eenen Professor Honorarius in de Perfectionibus heb ik in mijn geheel leven nooit hooren spreken.’
‘Dat wil ik zeer wel gelooven:’ zeide de heer Perfect, die, in welken ellendigen staat dan ook, zijne Contenance dadelijk weder scheen aangenomen te hebben, daar hij zijne verdienden, naar die van het nieuwe gezelschap afmetende, met een gunstig oog op zichzelven nederzag. ‘Aan ulieder Physionomie en aan de praat van den heer huisbaas, bespeurt men ligt dat gij alle van de volmaking - waarvoor ik in de bresse spring, en die ik hier op eene Oceaan-Estafette moest komen aanbrengen - nog extra ver schijnt af te zijn.’
Een ander had misschien de opmerking gemaakt, dat alhoewel men een groot man en een groot wijsgeer zij, men echter wel wat bescheidener zijn mogt, wanneer men in een vreemd land wordt opgenomen, en vooral wanneer men door deszelfs bewoners van eenen gewissen dood gered is: en dat er bovendien in de Physionomie zelve des heeren Perfect zoo veel opgesloten lag, dat als Zijn Edele van ongelukkige Physionomies hard op spreken dorst, dit een bewijs opleverde, of van zijne groote modestie, dat hij nooit in den spiegel zag, of van zijne verregaande verwaandheid, dat hij, daarin ziende, niet bespeurde dat hij zelf er al vrij wonderlijk uitzag: doch onze held had dit met de vernuftigste bollen dezer wondereeuw gemeen, dat hij zijne luî aanzag, en deze | |
[pagina 119]
| |
het allerzotst behandelde, naar mate hij de minste vrees had, om door hen als eenen gek te worden aangezien.
De goede Pater Gardiaan was in der daad van die soort van menschen,welke daardoor, dat zij zeer weetgierig vallen, gemeenlijk zeer weinig weten en alles bewonderen. Zelfs het onbeschofte van Perfects uitdrukkingen had iets vreemds, iets imposants in zijn oog, en dat hem meer eerbied inboezemde dan hij anders voor eenen man met bloote voeten en eene duivelspruik op, zoude gevoeld hebben. ‘Zoo dat, Signor!’ zeide hij, met eene stamerende stem en een vriendelijk gelaat, ‘zoo dat de Perfectionibus..... is dan de facul.... teit.... de faculteit.... teit.... teit.... zegt uwe Signoria... ia... ia... ia...’
‘Om het geheele menschdom, dat reeds met reuzenschreden op den weg der volmaaktheid vooruitwandelt, dezelve binnen kort geheel en al te doen magtig worden!’ Zoo antwoordde Perfect, op één been staande en eene hand op eene trotsche wijze in de borst stekende, inmiddels dat hij met de andere de toepasselijkste gebaren developpeerde. ‘En wat mij aangaat,’ vervolgde hij, ‘ik durf zeggen dat ik de steenen tot den opbouw van haren tempel; de materialen tot deszelfs voltooijing, de sieraden tot deszelfs verfraaijing, trots den eersten wijsgeerigen opperman, vurig aanbrenge: en dat, zelfs onder degenen, voor welken het is weggelegd, om in deze laatste dagen de laatste hand aan het definitief geluk van het menschdom te leggen, | |
[pagina 120]
| |
wou nderdanige dienaar, die thans op een been voor u staat, wijl uwe confraters hem met eenen puthaak door het andere gestoken hebben, zekerlijk niet een van de minste is, - nemaar dat hij - dit zij met alle zedigheid gezegd! - zijne pogingen ter volmaking tot alle alle vakken van het menschelijk aanwezen uitstrekkende, daarin zoo verre is gevorderd, dat hij dezelve reeds in alle die voorwerpen begint aan te treffen en verder aan te kweeken, die slechts onder het bereik van zijne groote inbeeldingskracht, van zijn doordringend verstand en van zijn schitterend vernuft komen: - en dus van de hoogste bespiegelingen der bovennatuurkunde af, tot het droogen van boereboontjes toe! - Kortom, mijne heeren! ik zie, ik hoor, ik voel, ik betast, ik proef, ik riek de Perfectionibus, in al wat leeft, wat ademt, wat gevoelt, wat zich beweegt. Ik tref dezelve overal aan! en hoe zeer Uw Edelens mij voorkomt, als nog zeer weinige bevoegdheid voor dezelve te hebben, zou ik mij echter sterk maken, zoo gijlieden mij slechts liet begaan, om dezelve ook hier in te voeren.’
‘Ha! ha! ha! - Ba! ba! ba!’ riepen alle de Monniken in schrandere verwondering uit.
‘Hij spreekt als Cicero zelf:’ zeide Pater Gardiaan, die er over oordeelen kon: ‘en zulk eene zaak als de Perfectionibus moet verbazend mooi zijn ook! hoe weinig dat wij er dan nog van verstaan. Ik ben er voor om het in ons eerste Kapittel voor te dragen, als | |
[pagina 121]
| |
het sacramentsche ding maar niet te hoog loopt. Hel uitdeelen van onze soep aan de armen wil ik er nog wel aangeven: maar eene besparing in onzen Kelder, die reeds zoo slecht voorzien is, heb ik er niet voor over.’
‘Geld kosten! ongelukkige menschen!’ hernam Perfect: ‘Geld kosten! in plaats van geld kosten brengt het geld en geluk aan. Immers wanneer alles zich volmaakt, dan toch volmaken zich alle de deelen van dat alles van dat geheel. Volmaken zich de deelen, dan ook die, welker bestanddeelen geld en geluk zijn. Atqui verum prius ergo et posterius. Een kind die zulks niet verstaan kan!’
‘Zoo als gij zeer wel zegt,’ voer hem de Gardiaan te gemoet ‘maar doe nu eens, als of wij het niet verstonden, en leg ons eens uit wat of eigenlijk de Perfectionibus zij? Grootte, hoogte, zwaarte, diepte, breedte? Wij rekenen hierbij Palmos de Corunha, waarvan er vijf op twee van uwe Rijnlandsche voeten gaan. A Governo.’
‘Groote Goôn!’ hervatte de heer Perfect, die tot enthusiastische verontwaardiging oversloeg.
‘En bovendien,’ vervolgde de Gardiaan, ‘wat het al zoo aan jaarlijksch onderhoud kosten zou, want zie! ons Convent is arm, en als wij niet zesmaal in de week Sardinjes eten en den zevenden dag vasten, dan kwamen wij er niet.’ | |
[pagina 122]
| |
‘Zoo dat gijlieden dan nog,’ sprak Jan Perfect, zoo onkundig, zoo diep, zoo deerniswaardig onkundig zijt, om de allergrootste pogingen, die 's menschen vernuft gedaan heeft, totidem, totibus, tota-liter te ignoreren! zoo dat gijlieden in uwe bergen van los Carognos nog niet weet, wat reeds, bij ons te lande, de straatjongens op de muiltrom blazen, dat namelijk een aantal menschenvrienden, wat zeg ik! dat het edelste gedeelte onder dezelve is opgestaan, om zijne natuur-genooten tot eenen staat van volmaaktheid op te leiden: dat zij zich de Perfectie in alles als mogelijk voorstellen en daarom in alles invoeren willen, dat hunne vorderingen dag aan dag, uur aan uur, het groote doel meer en meer naderen: dat sommige zelfs het licht zoo nabij zijn geweest, dat zij in de kaars gevlogen zijn, en andere van de Perfectie zelve reeds eenen duchtigen slag weggekregen hebben. Intusschen dat alle de geregte verzekering bij zichzelven voeden, dat het menschdom, hetwelk deszelfs Schepper om redenen hem zeer wel bekend, tot den staat van onvolmaaktheid verwees, binnen kort door ons tot de volmaaktheid zal gebragt worden.’
‘Niets, niets weten wij hiervan:’ spraken alte de Monniken. ‘Wij hebben hier nog volstrekt niets volmaakts. Onze Sardinjes zelve kunnen wij in den zomer niet langer dan een dag vier à vijf frisch houden, en onze Olie kan zoo vervaarlijk stinken dat er al de delicatesse van afgaat.’ | |
[pagina 123]
| |
‘Geen zweem van het groote werk hier aanwezig’ hernam Perfect, de oogen hemelwaarts verheffende. ‘Gij hebt hier dan nog geene Economische Maatschappij in alle derzelver bloeijende Ramificaties? Geen Woordenboek van Chomel, die op het Titelblad van de middelen gewaagt om zijn goed te vermeerderen, zijne gezondheid te bewaren en zijn geluk te volmaken? Geene schoolmeesters van de zooveelste en zooveelste Classis? Gij hebt hier dus nog geene boekjes voor de kinderen, waarin precies alles staat wat zij niet verstaan kunnen, noch versjes waar alles uit te zingen is, wat niet verdiende gezegd, veel min onthouden te worden? Gij hebt hier nog geene algemeene Panaceas, probaat zoo wel voor de Rotkoorts als voor de Likdoorns? Lavater heest U dan zijn systema nog niet ontvouwd, waardoor een ieder weten kan, dat zijn deugdzaamste vriend een schurk is, noch Gall dat hij geboren is om met eere een schurk te zijn? Uwe Zedekunde zegt U dus nog niet dat de menschen zich voor den beteren en besten staat bekwamen, noch uwe Natuurkunde dat de Kabeljaauw van deze eeuw zoo in ligchaams-als zielsvermogens die der vorige ver overtreft. Hebt gij dan nog geene luchtmachines, die U proefondervindelijk aanwijzen, dat de mensch om volmaakt te zijn het ook in de lucht zijn moet, waar onze voorouders het nooit zouden gezocht hebben, en dat de mensch in alle vier de Elementen de Koning van het geschapendom is? Hebt gij nog geene proeven met het Aurum Potabile of het drinkbare goud gemaakt, dat schitterend kenmerk der laatste volmaking genomen? | |
[pagina 124]
| |
daar hetzelve, aanwezig zijnde, volmaakt onnoodig zoude zijn. En wanneer uwen boosdoeners de kop wordt afgeslagen, neemt gijlieden alsdan de zoo nuttige proef met het Galvanismus niet, om hen nog een uur na hunnen dood de tong uit den mond te laten steken: iets, dat zeer aardig staat en onbegrijpelijk veel nut aan het menschdom voorspelt?’
‘Bij de moeder Maagd! en bij alle de heiligen! neen, voor zulke dingen heeft de goede God ons tot nog, toe genadiglijk bewaard,’ riepen alle de Monniken met een dankbaar gelaat eenstemmig uit, en sloegen zich met gekruiste armen de borst.
Perfect schudde het hoofd: dit was geen koren op zijnen molen. Hij was het zoo gewoon met zijne soort van toehoorders, dat zij tot het omhelzen zijner volmaaktheidsleer toetraden, ook zonder dieper inzien, dan hun neus lang was. Want ook dit hoort bij zulk een wijsgeerig systema! en die het verwierpen had hij, behalve den gevangenen Philosooph en de Philosophen uit de bierkroeg, nimmer aangetroffen: want hij was gewoon om zijne toehoorders uit te kiezen. ‘Dit hoorde ook’ zeide hij ‘tot het systema, en tot deszelfs onfeilbaarheid!’
Om het dan dien dommen en ongelukkigen menschen verstaanbaar, smakelijk en aannemelijk te maken, vond hij niets gereeder dan om hen - om slechts een voorbeeld aan te halen! - op die vorderingen zelve te | |
[pagina 125]
| |
brengen, waardoor sedert eenige jaren, stel eens! de scheepsbouw der meestmogelijke volmaking zoo nabij gekomen was. Hiervan kon hij spreken als nog versch uit het Collegie van den grooten, nu zaligen John Padder komende; hiervan konden de Paters als kustbewoners oordeelen en het moest hun belangrijk zijn. ‘En’ vroeg hij hun eindelijk, op eenen alles afdoenden toon van overdrevene Pedanterie: ‘En wat zegt gij dan toch wel van het toppunt der menschelijke industrie, van de uitvinding der Oceaan-Estafettes?’
De Monniken keken elkanderen aan en beefden op het hooren van zulk een schrikbarend woord, maar Jan Perfect, wien het om geen kruisen of beven te doen was, stelde der menigte voor, ‘wat het ware, welk bewijs van meer dan natuurlijk vermogen het inhield, welk voldoenend bewijs van een zich beschavend en alles volmakend menschdom het met zich bragt, om een wezen aan te treffen, groot, verheven genoeg om zich, bij voorbeeld, een vaartuig uit te denken en daar te stellen, slechts uit een enkel stuk houts gevormd; daarop schrijdelings gezeten den Oceaan stoutmoediglijk te overvaren, zeestormen, scheepbreuk te braveren of onschadelijk te maken, het tiende, het honderdste, het duizendste deel slechts van den gewonen tijd tot eene reis te besteden, en dus in een oogenblik de wereld te kunnen rondzeilen, dagelijksche gemeenschap tusschen derzelver verst afgelegene deelen gemakkelijk te maken: vrede en oorlog in een punt des tijds te kunnen overbrengen: alle nieuwe uitvin- | |
[pagina 126]
| |
dingen overal dadelijk te kunnen aan- en invoeren: en het brood nog versch, nog warm van Amsterdam naar Japan of Mexico te mogen overdragen!’
‘Warm brood!’ zoo treft een, voor anderen onverschillige toon, onder duizenden, die voorgingen, het musicaal Tympan des grooten en gevoeligen toonkundigen! Het woord van warm brood trof de arme Paters! Het deed hunne gemoederen gisten en het hart rees, als met hetzelve, in den oven. Vermoedelijk hadden zij in langen tijd niets van zulk een wezen vernomen, veel min geproefd. Zij keken Perfect met warme deelneming aan, als meenden zij dat hij er eene goede provisie van aanbragt. Onze wijsgeer bediende zich van dien indruk, om verder door te draven.
‘Die man,’ zeide hij, ‘die uitvinder, mijne heeren, ben - ik! Een zoo ontzettend gedenkmaal heb ik het nageslacht en der volmaking opgerigt, dat het Ulieden mogelijk kan gemaakt worden, om, zoo gij slechts wilt, en gij uwe garnalenhersens slechts gebruiken durft, morgen ochtend, dat zelfde versche brood - dat, naar de wellustige beweging uwer dikke lippen af te nemen, het teederste voorwerp van Ulieder hartstogtelijke begeerte schijnt - door middel mijner Oceaan-Estafette, bij opengaan der Poort in Amsterdam te gaan halen: ten zij gij somwijlen de Haagsche timpjes prefereren mogt, waarbij ik opgebragt ben.’
De Monniken verstomden. De volmaking, Jan Per- | |
[pagina 127]
| |
fect en de timpjes, lachten hun alle even aangenaam toe: zij begonnen, roeping tot het verbeterings- en volmakingswerk te gevoelen: want inderdaad zij kenden het versche brood naauwelijks anders meer dan bij naam. En men wil dat het Enthusiasmus tot de Perfectie, bij velen van derzelver hoofdvoorstanders, meestal op soortgelijke, zeer aannemelijke grondbeginsels steunt.
Wat de heer Perfect intusschen met zulk een ontzettend, onbeschaamd zwetsen voorhad, weet men niet zeker en kan dus slechts geraden worden. Immers wat zijne vijanden dan ook van hem denken mogten - en zeker! er was veel over Zijn Wel Edele te denken! - zoo gek kon hij toch niet zijn, om voetstoots te gelooven, dat, al was hij redelijk gaauw op zijnen mast van het wrak komen aandrijven, hij de drie honderd uren die Gallicië van Amsterdam scheidden, in vier en twintig uren bezeilen kon. Maar zoo is het misschien met de zaak in questie gelegen, dat, wanneer men niet zonder blozen het honderdvoudige beloven durft van hetgeen men slechts eenvoudig en dan nog zeer gebrekkig houden kan, alsdan al het aanmoedigende, geheel de lief hebberij, al het aardige er van afgaat! Waarom dan ook mannen van doorzigt dit tot een niet onvoldoend bewijs eener algemeene regeneratie hebben aangevoerd, dat de kunst van grootspreken en van liegen zich, binnen eene halve eeuw, zoo zeer heeft geperfectionneerd, dat er zich veel waarschijnlijkheid opdoet, dat men binnen nog minder tijd, als men de waarheid heeft mogen afleeren, zich onderling volstrekt niet meer verstaan zal: en | |
[pagina 128]
| |
dat deze staat van volmaaktheid - die naastdenkelijk de eerste zijn zal! - als bewezen aangenomen zijnde, men daaruit tot de onmisbare vervulling der andere takken dankbaar besluiten mag.
Perfect bediende zich van de gunstige stemming zijner half overtuigde toehoorders, om hen naar de rots te brengen. Zij zagen daar een voorwerp van de grootste verwondering, den grooten mast namelijk van een oorlogsschip, die, als eene speer door de hand eens reusachtigen werpers, ten halven weg scheen in de rots geschoten te zijn. Perfect had ook de ebbe uitgekozen om hun iets wonderlijks te doen zien, in datgene, wat anderzins dood eenvoudig was. Onze brave Apotheker, men moet hem dit ter eere nageven, bezat de Theorie van zijne kunst, en, van zeker iets, dat men, bij fatsoenlijke luî, niet noemen mag, wist hij zoo goed eenen donderslag te maken als de beste Perfectionist zou durven te denken. ‘Hoe komt dat ontzettend stuk hout in die kloof?’ spraken de Capucijnen. ‘Wie heeft het er in geworpen? en wie kan het er ook weder uithalen? wat beteekent dit verschijnsel? en wat is er mede uit te rigten?’
‘Ik! Ik! Ik!’ antwoordde de heer Jan Perfect: ‘op alles ik! - Door mij komt de mast in de kloof: ik wierp er hem in: ik haal er hem weder uit en ik zal U morgen aan den dag de beteekenis en het nut van dat verschijnsel uitleggen.’ | |
[pagina 129]
| |
Nu begonnen de Paters onzen landsman voor een toch vrij meer verheven wezen aan te zien, dan waarvoor zij ooit zichzelven dorsten te houden, en het deed niet weinig voor de onfeilbaarheid der leer, die hij predikte, dat dezelve door iemand voorgedragen werd, die, door het werpen van masten, de rotsen wist te doorklieven, en die hun bovendien weldaden aanbood. Perfect evenwel, die nog meer voor hen te zien had, was niet weinig in verlegenheid om hierin zijn woord te houden, en de noodige onbeschaamdheid met de waarheid der uitkomst te vereenigen: iets, dat er toch bij hoort, wanneer men belosten aangaat. Hij moest nacht en vloed, gelijk van zelve sprak, te baat nemen om, zoo er dan mogelijkheid toe was! zijne Equipagie uit de rots en vlot te krijgen. Door aangebragt werktuig, met groote moeite, en misschien bij nog grooter geval, gelukte hem dit echter: en met de opgaande zon had hij reeds zijn vaartuig bij het klooster gebragt, om de Monniken van daar den weg ter algemeene volmaking op te leiden.
De heer Perfect zocht thans alle zijne spillen bij elkander, om zich verder zeilvaardig te maken. Hij bond het eene einde van zijn zeil aan de voorpunt van den mast wederom vast, maar het andere bond hij, door de ondervinding geleerd, met langer touw dan te voren, aan zijnen hals, om dus meer naar achteren te kunnen zitten en zijn vaartuig, ingevolge der eerste regels van de hefboomskracht, beter te kunnen sturen. Zijne niet onaanzienlijke voeten gebruikte hij te dien einde als zwaarden, om hierdoor des te straffer bij den wind te kunnen | |
[pagina 130]
| |
zellen. Zoo volmaakt zich reeds dadelijk eene nieuwe uitvinding in de hand des schranderen uitvinders zelven! - Voor het oog der verstomde Monniken stak hij van land: en met behulp van een vrolijk labberkoeltje, dat op het strand woei, nam hij de reis aan: dat, door het pakken des halven winds, zeer aardig in het werk ging. De ongemeene snelheid zou er, in het oog des bezadigden opmerkers, zeker aan ontbroken hebben: doch in het oog van mirakel zoekenden, dat nooit vruchteloos zoekt, en altoos nog meer dan het beloofde vindt, was dezelve ten hoogste zigtbaar! De Paters zwoeren bij kris en bij kras ‘dat zij nooit zulk helsch zeilen gezien hadden’ en schreeuwden het uit van vrolijk gevoel en van verwondering! Toen de heer Perfect een toertje opwaarts, langs het strand gedaan had, wierp hij het over eenen anderen boeg, en sukkelde met hetzelfde windje weder naar het Klooster toe: waar hij het anker aan den tak van eenen ouden Kastanjeboom wierp: en alle de Paters, de Pater Gardiaan aan het hoofd, ijlden hem te gemoet om hem met de warmste dankzegging en zegeningen te overladen.
Ongemeen was de levendigheid in het Klooster. Men had het gezien, niet met oogen des geloofs, maar met zijne eigene oogen gezien, wat de Perfectionibus opleverde: en een ieder dacht er, op zijne wijze, partij van te trekken. Een hoop stille, vreedzame, vergetene Anachoreten was thans in een woelig gezelschap van Planmakers, Novateurs en Reformateurs herschapen. De lust, om in persoon eene proef met de Oceaan-Estafette te | |
[pagina 131]
| |
nemen, zat bij voorraad in het hoofd van allen. Evenwel daar allen dit wilden en niemand alleen wilde gaan, werd het noodzakelijk, dat de Pater Gardiaan vooreerst een half dozijn reizigers door het lot uitkiezen liet, en dat men op het vervaardigen van ten minste een vijftal dier Equipagies bedacht werd. Het zware dennenbosch dat het Klooster omgaf, was hiertoe ten hoogste geschikt. Men toog dan vlijtig te werk: de ijverige bijl liet zich van den vroegen morgen tot den laten avond onafgebroken hooren, en onder toezigt van den heer uitvinder zelven, was alles ras, tot genoegen der deelnemenden, in orde gebragt.
Het was de maandag van den heiligen Franciscus, Hoofd, Patroon, Protoplastus en Prototypus van alle die geestelijke broeders onder den wijd uitgestrekten naam van Capucijnen bekend, en waarbij zij dien van onwaardige voegen - daar zij ook wel geen ongelijk aan hebben mogen!... Het was, zeg ik, deze groote feestdag, welken men tot het doen der groote Expeditie bestemd had. Na het doen eens statelijken ommegangs werd eene zielroerende Predicatie, ter eere van Franciscus en de volmaking, door broeder Crispinus gehouden, welks declamatie en petit fausset evenwel de onvolmaaktheid van zijn neusorgaan deerlijk verraadde. De vloot werd toen in orde van Route en Navigatie voorgebragt, en de seinen geregeld. Pater Anselmus, een jong Neophietje of aankomend heiligje, ingevolge zijner strenge levenswijze pas vierdepart doorvoed, en wiens smal aangezigt veel overeenkomst met eene slagtersbijl had, zou de voor- | |
[pagina 132]
| |
hoede uitmaken: men meende dat hij het best den wind snijden kon. Pater Zebedaeus, Pater Hyeronimus en Pater Damianus, drie grootkruisen der orde, en de schoonste baarden van het Convent, maakten het Corps d'Escadre uit. Pater la Joye volgde als Chef van de Magazijnen, en had een okshoofd met proviand aan een lang touw achteraan gebonden. De vloot werd gedekt door Pater Pensus, die drie honderd pond woog, en de achterhoede formeerde. Allen hadden zij het zeiltje om den hals en den Capucijnen bedelzak op den rug. Allen kwamen zij in volle orde het strand voorbijzeilen, en namen statelijk afscheid van de daar geschaarde menigte, aan welks hoofd de Gardiaan en de heer Perfect zich bevonden. Men riep het gewoon Hoezee! en schreeuwde hun den gullen wensch van ‘goede reis! veel plaisier! en spoedig weêrzien!’ luidkeels, hartelijk en opregtelijk toe. Een gunstig zuidenwindje deed hunnen aftogt vrij gelukkig en spoedig slagen: en met het vallen van den avond was de vloot reeds uit het gezigt!
De vreugd, welke op dien avond in het Klooster heerschte, was groot. Het geringe Landwijntje dat de vrome Paters van los Pentados op hunne bergen teelden, werd hartelijk aangesproken: en daar dezelve in menigte gedronken, gelijke uitwerking had met dien, welken de koninklijke wijngaard van Lampadossa opleverde, onder het zoetelijks genot van welken, Granvelle weleer de bloedplakkaten hielp opstellen, die de ziels- en ligchaamsvolmaking onzer ongelukkige voorvaders ten doel hadden, vervulde hij even zeer hunne harten met vreugd en ijver voor de | |
[pagina 133]
| |
groote zaak. Braaf ging de beker rond op het goed succes der reizende broeders. Braaf werd er geraisonneerd, gemoraliseerd, gepolitiseerd en zoo veel als maar eenigzins mogelijk was gederaisonneerd. Alle plans van verbetering werden te berde gebragt, en de heer Perfect toonde zoo zeer de onbegrensdheid zijner voortreffelijke inbeeldingskracht in derzelver geestrijke uitvinding, als zijne bedrevenheid in derzelver behandeling aan, dat de goede vaders met eene reeds lispende tong eenpariglijk bekenden, ‘dat zij nu eerst een goed begrip van de zaak in questie begonnen te krijgen, en dezelve nooit zoo diep, als dezen avond, ingezien hadden.’ De brave Gardiaan ging zelfs zoo ver dat hij meende, ‘om zich een juist denkbeeld van de volmaking te maken, was er ten minste een halve snor noodig.’ Dan, gelijk het bij dat zelflievend wezen, dat mensch genoemd wordt, gewoonlijk gaat, de plans, de bedoelingen, ja de toepassingen der vrome vaders omtrent de groote zaak, waren meestal betrekkelijk alleen op hunnen bijzonderen stand of tot de omstandigheden, waarin zij zich, ieder in de zijne, bevonden. ‘De mensch is voor alles gemaakt! - De mensch is voor alles vatbaar! - De natuur is der kunst, niet deze der natuur onderhevig! - Alle middelen zijn te beproeven: één moet voorzeker gelukken! - De volmaking is zoo wel de gewisse uitkomst van verhevene pogingen als derzelver verstandig en pligtmatig doel!’ dus had de heer Perfect dezen avond honderdmaal, in vrolijk Enthusiasmus, met den beker in de hand, uitgeroepen: dus spraken hem de Paters van los Pentados na, zoo lang de Paters van los | |
[pagina 134]
| |
Pentados nog spreken konden: en ieder van hen koos zich een afzonderlijk voorwerp ter betrachting van 's menschen verbetering uit. Zoo, bij voorbeeld, speculeerde de Classis van den Landbouw onder hen over de onfeilbare middelen, waardoor men de dorre kloosterheide, zonder de minste onkosten in de keurlijkste weilanden herscheppen zou, en waarop zij, in hunne rijke verbeelding, reeds beestjes, van ten minste twee duizend pond, schoon aan den balk zagen weiden. De klippen, welke hun schraal wijntje opleverden, werden niet minder voorwerpen van schrandere opmerking en ernstige overweging: en daar men begreep, dat de onvruchtbaarheid derzelve uit niets anders voortkwam, dan dat dezelve op het Noorden stonden, deed een warm en verstandig Enthusiast het schrander voorstel ‘om dezelve met vereenigde pogingen van handen, die reeds gloeiden van het gevoel eener leer, voor welke niets onmogelijk was - naar het Zuiden om te keeren, als waardoor men een tegenovergesteld gevolg, dat is wijn, die het product van Lampadossa, dat is volmaakte wijn, evenaren zou, onfeilbaar bereiken moest.’ - Bij handgeklap ging deze motie door.
De jonge Patertjes daarentegen, wier hart nog voor een ander gevoel als voor dat des Spaanschen Bacchus en der vette Ossen vatbaar was, en wien het van ganscher harte berouwde, dat men de leer en voorschriften der vroegste geestelijkheid had laten varen, om zich aan een treurig Celibaat te wijden, verstonden, ‘dat er op Gods aardbodem geene betere volmaking van het men- | |
[pagina 135]
| |
schelijke geslacht konde voorgesteld worden, dan ingevolge van welke ieder Pater, met een jong lief matertje, hand aan hand, door die zelfde heerlijke weilanden, en langs die zelfde voortreffelijke wijngaarden, welke de vlugge verbeeldingskracht der oude heeren zoo even had daargesteld - kon gaan huppelen en courtiseren: en zulks, de regel van Proficit et Recreat, welke die van alle menschelijke verbetering zijn moest. in acht gehouden; wijl toch’ vervolgden de jonge vadertjes ‘niets vermakelijker zijn konde, dan om, elk met zijn jong moedertje, uit wandelen te gaan: en het aan den anderen kant, die van het nuttige, zich liet aanzien, dat de vermeerdering des Monnikenstands, dat meenden zij toch ook menschen waren, door zulke wandelpartijtjes aanmerkelijk stond bevorderd te worden! Eene volmaking, waarop zij des te meer aandrongen als zij tegen het gevoelen der heeren landbouwers aan, die alleen daarom tegen dit wandelproject ijveren mogten, wijl zij zelve grootendeels reeds uitgewandeld, waren, beweren dorsten, dat het hun gemakkelijker vallen zoude, om het getal der jonge Patertjes te vermeerderen, dan aan de anderen om bergen te verzetten, iets, waartoe zij, dit met respect gezegd! den graad en de mate van daartoe benoodigd geloof bij de Seniores nog niet aangetroffen hadden. En wilden zij dan ook gaarne hierbij dezen een défi aanbieden, dat, bij uitloving eener Medaille, tot bevordering dezer twee zeer verschillende plans ter volmaking, zijlieden veel rasser de stalen van hunnen arbeid aan de heeren Economisten zouden overzendend.’ | |
[pagina 136]
| |
Dit dispuut scheen aan te wakkeren en reeds had men vrees, dat de gemoederen, gestoofd in de warmte des wijns, zich nog verder uitzettende, tot onaangename sluitredenen stonden over te slaan. Doch die zelfde wijn, welke deze heerlijke plans aanbragt, maar te gelijk tot derzelver volmaking zoo nadeelig zijn konde, was even datgene wat dezelve beperkte. Immers de beide secten, die door denzelven zoo zeer opgebeurd en in de hoogste vlugt van algemeene volmaking opgenomen waren, werden even schielijk door deszelfs zwaarte wederom ter neder geslagen: zoo dat zij, in plaats van bergen te verplaatsen, naauwelijks in staat waren, om behoorlijk onder de tafel af te zakken, en om aldaar, in de droomen eener verdere verbetering, nieuwe stof tot derzelver onwederstaanbare invoering te gaan opzoeken.
De heer Perfect, die, om de achtbaarheid zijner plans, tot accrescerend voordeel van de, reeds door hem zoo gelukkig gemaakte broederschap - niet te grabbel te gooijen, zich zoo veel mogelijk buiten het bereik van de gevolgen des wijns gehouden had, ging, vóór hij zich te ruste begaf, het weder eens in oogenschijn nemen. Dit gezigt stond hem slechts matig aan. De wind, welke, den geheelen dag door, zoo liefelijk en zoo zacht uit den Zuiden gedarteld had, was om en woei fel Noordelijk. De lucht was guur en mistig en de zee liep geweldig hoog. Wat hij ook van zijne verhevene stellingen openlijk zeggen mogt, dit gezigt, dit gevoel gaven hem eenig nadenken omtrent de vloot, die hij in zee gezonden had. Meest berouwde hem, dat hij vergeten had, haar | |
[pagina 137]
| |
een kompas mede te geven, zonder welk het geschapen stond, dat zij de Zeegaten van Holland voorbijvoeren, en dus niet vroegtijdig genoeg in Amsterdam aankwamen. Met een woord, hij ging ongerust naar bed en de nacht was voor hem vol bekommernis. - Niet ijdel waren zijne droevige vooruitzigten!
Toen de goede Pater Gardiaan er zijnen tijd toe genomen had, om de drukte van den vorigen avond behoorlijk uit te slapen, ging hij naar gewoonte de naastgelegene Kloostergoederen eens overwandelen. Langs het strand komende, trof hem een zonderling schouwspel. Hij zag of meende, op verren afstand in zee, een der afgezondene vaartuigen van gisteren te ontwaren; hetwelk dan eens zich geheel boven op het water vertoonde, dan weder daaronder schoot en meermalen eenen geruimen tijd voor het oog verborgen bleef. Voor zoo verre als hij het voor eene der Equipagies van zijne afgezondene Kloosterlingen mogt aanzien, kon zijne verbeeldingskracht er niet anders van maken, dan, als ware het, of de Pater, die het bewind over dat vaartuig voerde, zich in de voltigeerkunst, te midden van de Spaansche Zee, oefende. De Gardiaan bewonderde reeds de vlugheid van den nieuwen Zeeman, en paste op hem het gezegde van zeker' Hollandsch' Wijsgeer toe: ‘hoe namelijk de mensch, van het vleijend voorgevoel der algemeene volmaking doordrongen, om het vrolijk einde des gezegenden doels te bereiken, slechts goed geloof, standvastigheid en moed behoeve!’ - Intusschen naderde het wonderbaar vertoonsel: en de heer Perfect, die zich | |
[pagina 138]
| |
zoo even ook bij den Gardiaan vervoegd had, was tegenwoordig toen zulks het strand naderde. Het was namelijk de Equipagie van den dikken Pater, die de achterhoede had uitgemaakt, tot welker completering echter dit ontbrak, dat de Pater zelf niet meer in den rok zat! Perfect, die nog slimmer dan de Gardiaan was, besloot ras, dat de eene of andere verlekkerde haai vermoedelijk de oorzaak van dat verdwijnen en van het verschijnsel van zoo even geweest was, doch vond onnoodig om iets van zijne meening te laten blijken, en liet den Pater Gardiaan zich in de diepste zijner gissingen verliezen. Doch wanneer deze tegen den avond met den aanhoudenden Noordenwind het vaartuig van Pater Zebedaeus en dat van Pater Hyeronimus ook op het strand zag aandrijven, en toen hij, hun de hand aanbiedende om er hen af te helpen, aan hun blaauw en verdraaid gezigt en aan de tong, die hun eenen halven voet den mond uitstak, ontwaarde dat zij gewisselijk door het toetrekken van den schoot verwurgd, en reeds stijf waren, bekroop hem een droevig voorgevoel omtrent het lot van de rest der volmakingsvloot. Een gevoel, in welks wezenlijkheid hij langzamerhand bevestigd werd, toen hij met den ochtend van den volgenden dag het losse hoofd van Pater Anselmus, en kort daarna dat van Pater la Joye, die de zee even eens op het strand geworpen had, zijne voeten te gemoet rollen zag! Groot was thans zijne verbaasdheid en grievend het berouw van zoo veel ongelukkige zielen, aan zijne vaderlijke zorg toevertrouwd, dus, geheel roekeloos, op de brooddronkene verzekering van eenen onbekenden vreemdeling, te hebben gewaagd! | |
[pagina 139]
| |
Zielen waren het er in der daad wel na! doch de verantwoording, die hij aan de hoofdgeestelijkheid des lands verschuldigd was, en de billijke vrees voor vervolging, deden hem nu den heer Perfect in een geheel ander daglicht beschouwen. In zijne beredeneerde Logica twijfelde hij thans niet aan het reeds vermoede bij des Apothekers eerste gezigt, dat namelijk de duivel zelf in de gedaante van eenen Leydschen Apotheker, die bovendien een Geus was, hem die zonderlinge poets gespeeld had. En wat ook onze landsman, tot zijne verontschuldiging, tot aantooning dat hij in der daad de heer Perfect, gepatenteerd leeraar in de kunst van de volmaaktheid, en niet de heer hoofd-expediteur van het menschelijk verderf was - wat hij hem van de zuiverheid zijner grondstellingen, van de schranderheid van zijnen redeneertrant, en van het edel doel zijner pogingen mogt voordragen, niets hielp bij den onverzettelijken man, die het edele melius est praevenire quam praeveniriGa naar voetnoot(*) indachtig, goedvond om den Generaal zijner orde, zoo ras mogelijk het geval in questie voor te dragen, en dat wel zóó, dat de heer Perfect alleen in het ongelijk werd gesteld, en hem alle de gevolgen van dezen schandelijken optogt des te nadrukkelijker werden aangewreven, opdat dezelve op het kladboek van hem Pater Gardiaan, waarop zij anderzins van regtswege t'huis hoorden, minder zigtbaar zouden gemaakt worden.
De heer Perfect, tegen welken thans een stille haat, een moeijelijk te verbergen afkeer in het klooster broeide, | |
[pagina 140]
| |
was op het punt van hetzelve met stille trom en opgerolde vaandels te verlaten: en tot geluk zijner andere natuurgenooten, de wereld verder in te trekken. Eene kwalijk geslaagde proef schrikt den belangeloozen onderzoeker, den grootmoedigen bevorderaar van het algemeene welzijn nimmer af. Integendeel! de hinderpalen zelve stijven den schranderen man in zijne voornemens: en de afgunst, dat weet hij, was van ouds, het geëerbiedigd erfdeel der weldoeners van het menschdom. Bovendien, mijne heeren! wat was toch een half dozijn smerige monniken, in tegenoverstelling van eenen geheelen aardbol! - Ook was het bij hem, op verre na, niet bewezen, of zij zelve niet de eenige oorzaak van hunnen ontijdigen dood waren? Voorwaar! het zoude de eerste reis niet zijn, dat domheid en bijgeloof zich ja, door zelfmoord, van de edelmoedige pogingen der verlichting aangewend, hadden zoeken te wreken! Eene bezending van Suppoosten der Heilige Inquisitie stoorde hem in deze opbeurende vermoedens, en vergemakkelijkte hem op eene aanmerkelijke wijze, zijne voorgenomene reis naar het binnenste van Spanje. |
|