| |
| |
| |
Tweede kapittel.
Wij hebben van drie jonge heeren Perfect gesproken, welke de kunstige hand van des apothekers knecht toen bezig was om op te spuiten en tot een behoorlijk preparaat in liquor te maken. Het is zeer natuurlijk dat men ons afvrage: ‘waarom de vierde jonge heer ook niet in de eer der Zitting boven zijns vaders flesschenkas deelde!’ Doch wij hopen dat onze lezer met dit ons antwoord genoegen zal nemen ‘dat namelijk, wijl dezelve nog niet dood was, hij volgens het advies van apotheker en stamper beiden, nog niet opspuitbaar en dus voor het sterk water nog ongeschikt was.’
Ook dit overgeblevene jong heertje Perfect - aan wien naastdenkelijk die portie leven ab initio was toegeschikt, welke door de drie andere jonge heertjes per fas et nefas mede was geusurpeerd, - wies binnen kort bloeijend en tierig op tot beschaming zijner steenbleeke broedertjes, boven op de kast geplaatst, voor zoo verre die nog
| |
| |
voor schaamte vatbaar waren: en hij werd zelfs zoo robust, dat binnen weinigen tijd papa geene flesch meer bezat, groot genoeg om hem te bevatten, zoo hij hem dan welligt nog kwam te ontvallen.
Maar hij ontviel hem niet: want het is de Held onzer geschiedenis: en hij zal ten minste zoo lang leven als wij het goedvinden: en wij vinden niet goed dat Papa hem overleve.
Wat wij dezen toestaan is, dat hij in zijnen geredden zoon zoo veel overeenkomst en gelijkenis met zijn eigen portrait vond, dat hij eindelijk in hem de ware, de lang gezochte Apothekersziel ontdekte, door de natuur alleen geschikt om dat deel leven te genieten, waarvan hij Ezechiël Perfect zich alleen de eer toeschrijven mogt.
De liefde, die Papa voorheen gedacht had voor dezen zijnen onopgespoten' zoon nimmer te zullen gevoelen, verdubbelde naar mate dat de gelijkheid, welke hij gemeend had slechts voor een vierdepart mogelijk te zijn, nu geheellijk in denzelven doorstraalde. Hij had hem reeds vroeg Johannes, uit eerbied voor den schrijver der Openbaringen, een man wiens schriften zijn huis- en handboek, zijn vade mecum waren - laten noemen: want hij wist bij zich zelven wat een fraaije naam tot aandrang van goede daden en tot ontwikkeling van sierlijke hoedanigheden vermag.
In der daad Johannes zag op zijn tiende jaar reeds drie- | |
| |
maal zoo scheel als Papa op zijn zeventigste dorst te denken: en zoo verbazend sprak hij door neus en keel, dat des heeren Ezechiël's orgaan er orgelklank bij geleek. Daarenboven had de natuur zijne ziel met die ruime maat van bevallige hoedanigheden voorzien, welke alleen gemaakt zijn om een denkend wezen tot deszelfs hoogste bestemming op te leiden. Nimmer, bij voorbeeld, had zijne oude baker eerbiediger toehoorder en getrouwer beämer harer duizend en een spook- en tooversprookjes aangetroffen dan bij den lieven Johannes. Nooit was ergens een klein Apothekertje opgestaan, dat met zulke bekoorlijke stijfhoofdigheid zijn gevoelen staande hield als onze held. Geen die bij dat, wat hij gehoord had, zoo veel dorst bij te denken, en wat hij gehoord en er bij gedacht had, met zulk eenen betooverenden graad van verwarring wist voor te dragen, met zulk eene heldhaftige onbeschaamdheid dorst staande te houden: - zoo dat Papa, die ras inzag met welk eenen schat het edel geslacht der Perfecten vermeerderd was, en welk nut de menschheid tot derzelver verdere volmaking uit den lieveling van zijn hart trekken konde, zich in gemoede verpligt vond de schitterende vermogens eens jongelings aan te kweeken, die, voor hij nog het schoolstof had afgeschud, reeds alles zag wat hij wilde zien, alles geloofde wat slechts voor hem schemerde, alles verzekerde wat hij meende te gelooven, en die als een man van verstand en grondbeginselen eindigde met verzekerd, te zijn van al datgene wat hij zelv' gedacht, gezegd, gedroomd en gelogen had.
| |
| |
Daar men met zulken aanleg vooruitkomt, moesten ook de lessen, die Papa zijnen voedsterling in de volmaakt-heidskunde gaf, op zijn teeder hart als koud water op eenen heeten steen nedervallen: met dat onderscheid echter dat het water in damp vervliegt en er van 's Vaders lessen al de indruk overbleef, die toereikende was om van hem eenen Wijsgeer van het eerste baksel te vormen.
Men kan het menschdom niet alles goeds toedenken zonder het menschdom teeder te beminnen. Dit was vooral het argument van den ouden heer Perfect. Dan wijl hij van het geheele menschdom bijna niemand kende dan zichzelven, beminde hij ook zichzelven teederlijk. Deze zucht scheen den jongen heer ook als aangeboren, en het viel Papa daarom niet moeijelijk om op dezen Basis zijne lessen ter aanstaande volmaking in te rigten, en zulks te meer nog, wijl de oude heer zijn deszelfs alleen overblijven reeds als een bewijs zijner hooge destinatie aanzag. ‘Ook wanneer men zoo important in de lading geïnteresserd is,’ zei Papa Perfect ‘dan wenscht men de welvaart van het scheepje.’
‘Zie, mijn lief Zoontje!’ vervolgde de brave man, daar hij inmiddels eenige zwaar laxerende pillen op zijne toonbank stond te rollen, en dat zijn zoon zich met de flesch amuseerde waarin zijn jongste broêrtje zich bevond. ‘Zie, mijn Johannesje! de grond van de leer der aanstaande volmaking is oorspronkelijk op ons eigenbelang gevestigd, hoezeer de smalle menigte daarmede niets van noode heeft! en let wel! deze beweegreden, die haar zoo
| |
| |
zeer veredelt, is ook de naaste waarborg van haar ophanden zijn. De stelling der zeer aanstaande volmaking is zoo zeker als dat ik Ezechiël Perfect thans zeep en Jalappe zamenknede om er Edinburger pillen van te maken. De volmaaktheid, zoo lang door groote mannen, en door heilige mannen, en door mannen, die noch groot noch heilig waren voorzien en voorspeld, is thans aan de kimmen! Voor niets is zij echter daar niet en er moet dus van geprofiteerd worden. Sol Justitiae illustra nes! Deze spreuk stond sedert honderd en vijftig jaren voor de Academie van Utrecht te lezen en niemand die er op lette: dat het zoo fraai gezegd was dacht geen mensch, maar nu is het eerst regt mooi, om dat het plaats hebben zal: - Immers de zon, de klinklare zon der geregtigheid alleen, slaat ons binnen kort allen te bestralen! Het menschdom dat zich dagelijks al meer en meer verbetert, zal eindelijk geheel en al verbeterd, dat is zonder gebreken - dat is geregenereerd worden. Beter dan met eene uitgebrande pijp, zoontje lief! weet ik u dat niet te vergelijken. Dan niet alleen beterschap maar ook licht! Het menschdom toch dat zich verbetert, verlicht zich altoos in den zelfden graad en vice versa, gelijk de Postwagen van Amsterdam op 's Hage en weêrom. Eindelijk nu zal alles zoo verlicht raken, dat waar gij u keert of wendt er geene duisternis meer zal te vinden zijn. Waarbij, in het voorbijgaan gezegd, de kaarsenmakers geene zij zullen spinnen; maar dat is hunne zaak, en het groote stoort zich aan het mindere niet. Inmiddels gaat alles vooruit, niets gaat achteruit en niets komt weder: - hieruit bewijs ik de
| |
| |
volmaking! Tot staving van dit mijn gezegde gaan wij de verschillende classificaties eens op ons gemak na! Zie, bij voorbeeld, heeren Procureurs en Advocaten! Is het niet bewezen dat zij, eenige weinige lieshebbers van het oude licht nog uitgezonderd - alle oneindig minder schelden, tieren, razen en raaskallen dan voorheen? - is het niet ingevolge dezer urbaniteit dat zij thans in de gelegenheid zijn om op eene behendige en vernuftige wijze ons veel meer geld af te winnen, dus ook beter gekleed, gevoed en gemeubileerd te zijn dan hunne onnoozele voorgangers? Dit nu toont de aannaderende volmaking der Jurisprudentie aan! Uit iederen nieuwen rok van eenen Pleitbezorger, uit elke nieuwe canapé van mevrouw de Advocatesse laat zich die vordering, duim voor duim, bewijzen: en zoo zeer verwijdt zich het rijk der geregtigheid, dat ik het oogenblik zie naderen, waarin de gaauwdieven van zelve naar de galg zullen loopen om zich te laten ophangen! - Met de Geneeskunde, mijn lieve Johannesje! gaat het even zoo: niet evenwel dat heeren Doctoren naar de galg willen om het menschdom voor de gevolgen hunner kuren-kunst te behoeden: neen! maar de kunst zelve ziet men van dag tot dag, van uur tot uur, aanwinnen. Zie hoe zij na Boerhaves dood is vooruitgegaan! meer dan van de schepping der wereld af tot Boerhave toe! Let op de nieuwe uitvindingen die dagelijks voorkomen! dat is bij duizenden, de oude, die telkens weêrkomen, nog niet eens meê gerekend. Voor eenen enkelen Boerhave hebben wij thans wel honderd Boerhaafjes: en hoe gemakkelijker dat hunne
| |
| |
voortplanting gaat, hoe meer wij er nog staan te krijgen. Lees slechts onze maandwerken! Let op alle de genees- en behoedmiddelen, op de onfeilbare Panacaeas! Zie eens hoe zij de Inenting dagelijks verbeteren en door het getal lijders te vermeerderen, de ziekte, gelijk van zelve spreekt, uitroeijen! Reeds gaat de spraak om de kwalen der menschen alleen door het gevoel te genezen, waarvan, wil men, de dames vooral groote voorstanderessen zouden zijn! Er is ook al questie om die patienten, welke door Kina noch Rhabarber kunnen gered worden, door middel van de Luchten, die men dagelijks ontdekt, te kureren, waar onze Pharmacopisten ook niet kwaad bij varen zullen, zoo wij slechts bij tijd en gelegenheid eene goede dosis van allerlei soort weten op te vangen, om dus doende voor goed geld nog minder intrinsieke waarde te leveren. - Dit gaat inmiddels zeker, mijn lieve Zoontje! dat er nimmer eene eeuw voorhanden was, waarin men zich zoo veel op het proberen van alles toelei als deze: en het is onmisbaar, dat door al zulk proberen en reproberen men het eindelijk zoo ver brengen moet, om prompt en duidelijk te kunnen weten wat een Christelijk mensch al of niet uithouden kan en hoe men hem op de convenabelste wijze den hoek kan om sturen. - De volmaking is in dat vak ten volle zigtbaar!’
‘Maar je Zedekunde!’ vervolgde de Apotheker, in zijne handen spuwende om de pillen wat leniger te maken ‘je zedekunde! blijf daar nu, als het je belieft, ook een oogenblikje bij stilstaan! en dan vraag ik u, vriend
| |
| |
lief! is er een artikel op Gods goede wijde wereld, waarin men zoo duidelijk en klaar de vorderingen bemerkt? Ik zeg dat niet omdat onze jonge Domines tegenwoordig poeder in hunne bokkehairen pruiken beginnen te doen en omdat de oude reeds met parapluis loopen, maar ik zeg het omdat men het parfors aan alles zien kan! aan de ingetogenheid bij voorbeeld, aan de nederigheid, aan de meerdere kunde, aan de gematigdheid; aan de gematigdheid vooral - dat zij hunne eigene volmaking hoe langer hoe meer in den mond loopen! En je Staatkunde dan, Johannesje! eilieve overzie mij die eens! hierin zult gij moeten bekennen dat wij met reuzenstappen vooruitgaan, zoo wijd als een Goliath schrijden kon, vooruitgaan. Ten tijde par exempel gratiâ van je Grafelijke Regeering toen vonden de voorouders dat alles even slecht ging. Het Stadhouderschap van Oranje verscheen en een ieder bekende dat nu alles minder slecht was. Dit bestier verdween: en dat der staten, welk in de plaats kwam, werd toen voor zeer goed gehouden. Maar zie! het stortte in: Oranje kwam wederom te voorschijn, en nu moest een ieder bekennen: “alles was nog veel beter!” Dit duurde tot dat de staten weêr alleen aan de magt kwamen, en toen was alles allerbest! weêr gedaald, daar het immers wederom het allernieuwste is: en wijl het in de volmaaktheidsleer tot eenen grondregel verstrekt, dat het allernieuwste ook altijd het allerbeste is. Door de gevolgen dezer gezegende inrigting staan thans al je abuizen, groot of klein, gebannen te worden. Welvaart, onbeperkte welvaart staat voor de
| |
| |
deur: overvloed van alles: een ieder raakt voorzien en tevreden. Geld wordt onnoodig; want daar niemand meer behoeften zal kennen, begeert ook niemand iets meer. Waar niemand iets begeert, is eindelijk ook niets meer: en waar niets meer is, valt ook niets meer te halen of te schrapen. Onverstoorbare rust en eendragt komen dus opdagen. Oneenigheden, processen, verdwijnen. - Dat heb je nu toch aan je verlichting, aan je menschenliefde, aan je algemeene broederschap, aan je kosmopolietigheid of zoo als die dingetjes dan heeten, te danken! Het menschdom bereikt het toppunt van het geluk en dat geluk is - Volmaaktheid! Het staat-, zedekundig en geleerd Luilekkerland komt te voorschijn! Het duizendjarig rijk en het aardsch Jeruzalem beginnen. Ik oude man zal het misschien nog beleven, want zoo nabij schat ik deze algemeene en weldadige revolutie, dat de pillen die ik hier knijp, welligt de laatste zijn zullen, welke het gelukkige menschdom noodig hebben zal.’
Papa Perfect had gesproken: en Zoon Johannes had hem, al gapende van verwondering, aangehoord. Ontroering over hetgeen hij gezegd had bemeesterde zich van den Vader, en sloeg over tot den Zoon. Van aandoening had Johannes zijn opgespoten broêrtje laten vallen, en de oude heer had in gedachten zijne Edinburger pillen alle, een voor een, naarmate dat hij ze gerold had, ten lijve geslagen. Beide weenden van teeder gevoel over de toekomende volmaaktheid die zij in hunne philantropieke luimen zagen oprijzen, die zij reeds
| |
| |
voelden en proefden. Door verrukking vervoerd, stonden zij, onbewust van hun daarzijn, onbewegelijk elkander aan te zien: en zouden er misschien nog gestaan hebben, zoo niet de meid van sjeur Ezechiël die bij geval op hare kousen liep, in den liquor getrapt had, waarin de jongste heer Perfect nog lag te dobberen, en door een afgrijsselijk schreeuwen had aangetoond dat hare voetzolen de volmaking nog niet genoeg waren genaderd, om er ongebrand meê door sterk water te loopen.
Door zulk een misbaar werden eindelijk de beide heeren uit hunne respective verrukking getrokken: en, daar het in het natuurlijke zoo wel als in het zedelijke doorgaat, dat een onverwacht gevoel meestal het andere gaande maakt, voelde de heer Perfect senior plotselijk zulke verschrikkelijke snijdingen in zijn onderlijf opkomen, dat hij genoodzaakt werd om zijne ongelukkige huismaagd met eene dubbele basstem te accompagneren en een allergruwelijkst duet met haar op te heffen, zonder dat hij de oorzaak der ontzettende pijn, welke hem daartoe aanzette, begreep, als toen hij zag dat er van de zes Drachma's Jalappe, die hij gedurende zijne redevoering had door zijne handen laten rollen, zoo veel niet overgebleven was, als waarmede hij zijn canarie-vogeltje zou hebben kunnen purgeren!
Dat derhalve de rest derzelve zich dit pas in zijnen philantropieken buik bevond, hieraan liet des Apothekers aangeborene snedigheid hem geen oogenblik twijfelen. De zaak in questie was thans niet, of dezelve zich van deze over- | |
| |
tollige lading ter bepaalder tijd en uur zoude ontdoen? - hier voor stond de goede natuur te zorgen. Het raadsel bestond hierin, of namelijk 's mans tachtigjarige ingewanden bestand zouden zijn, om de werking eener doorspoeling uit te staan, waarvoor die van eenen Frieschen hengst op zijn best berekend waren. En in welk een veel belovend daglicht de edele Geneeskunde zich, op eene distantie echter! - reeds begon te vertoonen, het was niet zeker of zij datgeen wederom zou kunnen verzoenen wat de Heer Ezechiël in zijnen philantropieken ijver zoo deerlijk in tweestrijd gebragt had.
Het valt hard met de aannaderende volmaaktheid in het oog en zes Drachmen Jalappe in het onderlijf, de eeuwigheid te moeten instappen. Dit evenwel was het lot van den ongelukkigen Wijsgeer: want al wat de Faculteit aanbieden mogt schoot te kort. Arme man! die zich eenige uren geleden, nog gevleid had, dat hij zelf de geheele herschepping des menschdoms, welke hij van den tafelstoel af, tot zijnen grijzen ouderdom toe, altoos zoo vrolijk toegelagchen had in propria persona, dat is zoo als hij daar stond, bij zoude wonen!... Zoo gaat het met den mensch! en zoo ijdel is de hoop zelve des wijzen! Wat hem echter in zijn ontijdig sterfuur nog eenigzins troostte was, dat hij door het blijkbaar deficit der Geneeskunde in cas voorhanden, meende te bemerken dat wat haar in het bijzonder aanging, zij, onaangezien zijne vroegere aanmerkingen omtrent hare algemeene volmaking, nog zoo nabij niet scheen, of hij verzuimde er niets bij, om dezelve, op zijn gemak, in de andere wereld te gaan afwachten.
|
|