| |
| |
| |
Eerste kapittel.
Oude lieden zullen het u nog weten te zeggen, hoe de Heer Ezechiël Perfect, destijds woonachtig binnen Leyden op de Breêstraat bij het Rapenburg, in een huis, thans wederom door eenen Apotheker bewoond, altoos bij warm weder, na gedanen maaltijd, in zijnen feuille morte japon, en de roode slaapmuts op het hoofd, met eene lange pijp over zijne onderdeur verscheen: hoe hij daar den neus eerst in de lucht stak om het weder, als ware het, te proeven; en had het wat schik, zich op de bank nederzettede. Hier begroette hij dan blijmoedig de vriendelijke zon met er eenige malen in te fniezen: waarna de oude Heer zijn pijpje ging zitten uitrooken, en hem gewoonlijk de slaap aldaar in het midden dezer zoete bezigheid overviel: in welke hij dan ook volhardde, tot dat, bij gebrek aan vasthoudendheid, de pijp hem uit den mond, en door de vingers henen, op den stoep in honderd stukken viel, en de slag hem wakker maakte.
| |
| |
Een meer verheven doel echter dan het fniezen, het slapen en het spijsverteren had deze middagsbezigheid van den Heer Ezechiël Perfect. Zijn voornemen was altoos om te mediteren: of, wanneer zijn Edele, gelijk dit anderen grooten mannen ook wel eens gebeurt, de slaap te midden zijner meditaties overviel - alsdan zijn profijt te doen met die gewaarwordingen, die gezigten, die waarschuwingen, welke hem zijne droomen aanboden: wel verzekerd, gelijk de Heer Perfect was, dat, zoo de overdenkingen der geleerden dikwerf een onbegrijpelijk nut voor de maatschappij opleveren, de droomerijen der spijsvertering dit echter met dezelve gemeen hebben, dat de groote geesten in derzelver toepassing als Jan Potage met zijne slaapmuts mogen omspringen.
De stamnaam van Perfect was oud en aanzienlijk. Van dat geslacht telde men er velen onder de eerste ontdekkers van America: en de uitvinding of verbetering van het buskruid, die van den snuiftabak, der Philosophische en Godgeleerde geschillen, die van de heilige Inquisitie, van de Lues Hispanica, en meer soortgelijke kenmerken eener aannaderende verbetering en volmaking van het menschdom, wil men over het algemeen, dat aan den weldadigen invloed of de edele medewerking van dat beroemd geslacht te danken waren. Geleerden leiden het af van het huis der Parfettos, dat met koningin Brunehildis uit Spanje kwam, en deze wijsgeerige vorstin volijverig de hand leende in de eerste pogingen, die reeds zij voor de volmaaktheid aanwendde. - Het speelde eene hoofdrol op de stichtelijke staatstooneelen ten tijde
| |
| |
van Karel den VI. - Toen de beroemde hoogleeraar Ramus in het midden der XVe eeuw, met andere wijsgeeren aan den gang was, en men zich van weêrskanten de steenen naar het hoofd wierp, om te beslissen of men in het latijn quis of kis behoorde te zeggen, en de Prosessoren in utroque van Avignon het regt van den degen, dat zij als doctoren bezaten, gebruikten om hunne collega's in de medicijnen, die slechts met stokken gewapend waren, te bewijzen dat het regt primae noctis, als behoedmiddel voor de gezondheid der boeren aan te zien, wettiglijk was ingerigt, en dus overal, behalve bij hen, Professoren in de regten, behoorde ingevoerd te worden: - Wanneer tijdens de zoogenaamde Jacquerie het gemeen tegen de Edelen opstond, om zijne vrijheid te bevestigen hunne sloten plunderde, hunne vrouwen mishandelde en deze hunner echtgenooten gebraden voordischte: - en wanneer eindelijk de Jesuiten met de Jansenisten omtrent het stuk van de genade, waar van beiden het zekere wisten, kort jan voor den dag haalden: - bij alle deze en zoo veel andere proefnemingen tot volkomene verbetering des menschelijken geslachts gedaan, en alle deszelfs aannaderende volmaking zoo duidelijk voorspellende, waren de heeren van de familie Perfect altoos bij de hand: en zoo zij ongelukkiglijk geen deel aan de volmaaktste van alle volmaaktheid aanbrengende revoluties der latere tijden hadden, het was eenvoudig daarom, wijl de Perfecten, waarvan wij spraken, toen niet meer leefden, en dat die, waarvan wij u thans te spreken hebben, reeds merkelijk van den tand waren.
| |
| |
Men moet regtvaardig zijn: De middelen ter volmaking, door dat geslacht aangewend, hadden niet alle dien grootschen heldhaftigen maar tevens schrikbarenden stempel. Sommige hadden eenen minder zorgelijken uitkijk. Moest men voor gene somwijlen beven, er waren andere die er zoo goêlijk, en vele onder deze die er zoo schaapachtig uitzagen, dat men er nog wel eens hartelijk om lagchen mogt, en zich verzekerd houden, dat het menschdom, zoo niet wijzer, 'er ten minste niet ongelukkiger noch gekker door worden zou, - dan hetzelve reeds lang geweest was!
Onaangezien al dat licht, welk het oud en doorluchtig geslacht van de vroegste tijden her van zich af gaf, werd hetzelve door baatzuchtige benijders meermaal en dat wel ongunstig beoordeeld. Dus werd bij voorbeeld deszelfs warm geloof en zuivere gehechtheid aan het goede en het groote niet zelden voor winderige domheid uitgekreten; diepdenkendheid en doorzigt dorst men met den naam van dweepzucht en geestenkijkerij bestempelen: daar overigens diezelfde afgunstigen in de billijke pogingen, om ook anderen tot belijders hunner leer en voorstanders hunner begrippen te vormen, niets dan botte vervolgzucht wilden ontdekken. Dan zoo gaat het in de wereld! wanneer men het over den zin der woorden en het inzien der daden oneens is, wanneer menschen menschen beoordeelen, daar toch de natuurlijke en zedelijke neuzen, oogen of ooren van dezen eene andere rigting hebben als waardoor genen of ruiken, of zien, of hooren.
| |
| |
Daar de volmaking zoo wel in de zigtbare als onzigtbare wereld een onbetwistbaar geloofsartikel bij alle weldenkende menschen van kunde, smaak en doorzigt geworden is, waaraan geene onzer eerste staatsverlichters noch geene onzer zedekundige of wijsgeerige bakers en vroedvrouwen meer twijfelen, behoeft niemand zich te verwonderen, dat ook deze algemeene volmaking zich in de bijzondere geslachten reeds duidelijk openbaart. Ook wat zou de volmaking van deelen en van Individus zonder die van Corpora's zijn! Of echter zoo iets in de geslachten der Bacons, der Montesquieus en der Grotiussen ook waargenomen zij, is tot nu toe onbekend, maar het doet niets ter zake en zoude zelfs in tegenovergesteld geval van geene waarde zijn, daar immers in zuivere wijsbegeerte slechts de gunstige voorbeelden gelden! - en de Heer Ezechiël Perfect, op wien wij thans zachtjesaan wederkomen, bragt een volledig bewijs ten voordeele onzer stelling bij: als zijnde hij van alle de Perfecten die ooit geweest waren, gewis diegene, welke alle de hoedanigheden in zijn geslacht van ouds verdeeld, bij de volste maat in zijne branche had mogen vereenigd zien: en had hij zelfs tot een luisterrijk voorbeeld aan zijne voorouderen kunnen verstrekken, zoo deze na hem gekomen waren: iets, dat, welke vorderingen de wereld dan ook make, tot nog toe niet gezien is.
Van zijne vroegste jeugd af had hij zich op het beschouwende, het bevindelijke en het, voorspellende toegelegd: en daar hij als een verstandig man alles wist te bewijzen wat hij geloofde, en alles geloofde wat hij
| |
| |
gaarne zag, had hij bij voorbeeld uit de gevangenneming van het joodsche volk en uit de verwoesting van Jeruzalem, ook tot de herstelling van dat zelfde volk en deszelfs tempel met alle zijne voorhoven, gouden en koperen vaten, kandelaren en andere kostbaarheden voorlang stellig besloten: en om hierin den jesuit Prado (die in de uitlegging der drie laatste kapittels van den Propheet Ezechiël aan een windkoliek dood bleef) eene vlieg af te vangen, had hij zelfs de aanstaande volmaking zoo precies uitgerekend en netjes voorgesteld, dat er volstrekt niets aan ontbrak dan de uitkomst zelve: zoo dat Papa, getroffen over de schitterende zielsvermogens van mijn heer zijnen zoon, en dat nog in zoo min gevorderden leeftijd, gevoegd bij deszelfs Profetisch scheel zien en zijn betooverend spreken door den neus, goedgevonden had, om den schranderen uitlegger der verborgenheden nog voor zijn tiende jaar met den naam des hoofdprofeets te verdoopen: en dat in plaats van dien van Ulysses, welke hem voorheen zedigheidshalve door Papa Apotheker gegeven was.
Niets doet meer af dan de heilige band des huwelijks, om ons karakter voor altoos te vestigen. Een goed en wijs man wordt er beter en wijzer, en de gekkere worden er gemeenlijk nog gekker door. Door zijn huwelijk met de schoone Salabanda Subliem, waartoe de vernuftige man juist het drie-en-zestigste of zoogenaamde moordjaar uitgekozen had, zag de heer Ezechiël Perfect alle zijne hoedanigheden verdubbelen. Reeds met den eersten dag van hetzelve liet mejufvrouw Subliem hem de men- | |
| |
schelijke volmaaktheid in alle derzelver deelen smaken, of liever in alle hare ontwikkelingen bevroeden. En zoo hem dezelve van wege eene soort van huishoudelijke onbevoegdheid, die Salabanda ras ontdekte, binnen kort wederom scheen te ontsnappen, het geheugen niettemin bleef er hem bestendig van bij: en hij twijfelde geen oogenblik aan de aannadering van derzelver algemeen en duurzaam aanblijven; zoo op de Breêstraat te Leyden als elders, in alle zoo wel geässortisseerde huwelijken. ‘Eens gedroomd is zoo goed als tienmaal genoten!’ zei gemeenlijk de Heer Ezechiël Perfect, wanneer men hem zijn laatste argument afvorderde.
Dit advies was echter dat van de beminnelijke Salabanda niet: en daar de huwelijken tot nog toe in de onvolmaaktheid deelen, was dit de eenige nevel bij deze anderszins volmaakte verbindtenis, dat de heer Perfect schijn voor wezen opgaf, en dat zijne jonge huisvrouw daarentegen wezen voor schijn verkoos. Doch dit was slechts een voorbijgaand wijsgeerig disput: en lieden die gemeenzaam met hem omgingen, hebben hem dikwerf hooren ontvallen, ‘dat hij voor zeker geloofde, dat zoo hij den huwelijksstap slechts ééne veertig jaren vroeger ondernomen had, hij als dan stof te over zou hebben gevonden om er de geheele volmaaktheid zoo duidelijk uit te betoogen, als hij thans wel gewild had te kunnen doen.’ - ‘Het troostte hem echter’ vervolgde hij ‘het Kanaän van verre gezien en deszelfs onmeetbare vruchten in oogenschijn te hebben genomen. Zijne kinderen zouden het bewonen,’ dacht hij, en in deze ver- | |
| |
zekering zagen wij hem zachtkens op zijn stoep insluimeren, en de pijp hem door de vingers henen schieten.
Inmiddels stond zijne dierbare huisvrouw, die volle twintig jaren telde, nu voor de tweede reis in het kinderbed te geraken. Het jaar te voren was zij van tweelingen bevallen, die echter dadelijk weder afgereisd waren: en daar zij, omstandigheden in aanmerking genomen, die haar Edele in het bijzonder bekend waren, van meening was, dat in den huwelijken staat alles crescendo of vermeerderenderwijze gaan moest, verwachtte zij thans vierlingen, en liet de stukken van de gebroken pijp in de goot vegen.
Er ligt een zeker iets, een aard van combinatie of zamenvoeging van denkbeelden, eene soort van gevoel in het vrouwelijke hart opgesloten, waarvan wij, oudste kinderen der schepping, met al onze wijsheid en al onzen hoogmoed ons zoo min een duidelijk begrip kunnen vormen, als wij met drie brillen te gelijk op den neus gezet, uit de Egyptische beeldspraak, op de kolom van Pompejus gegraveerd, kunnen wijs worden. Ook zonder Hypothesis of Systema voelt eene Vrouw en - beslist. Wij daarentegen redeneren of meenen te redeneren: en aangezien het nut dat er uit voortkomt, zal dit meenen of het wezenlijke doen ook wel broêrtje en zusje zijn.
Als de Hooggeleerde Heer Professor Blaazius, die de overbuurman van mejufvrouw Salabanda was, den meerderjarigen apotheker in zijnen feuille morte japon des na- | |
| |
denmiddags gerustelijk zijn dutje zag nemen en tevens vernam, dat mejufvrouw zijne beminde zich wederom in dien staat bevond, welken Professor en ik onze goede vrouwtjes nimmer benijden, beredeneerde ook hij het geval voorhanden. Hij voorspelde zijner eenoogige huishoudster die hem de zorgen des levens hielp torschen, dat er thans één kind bij de apothekeresse op weg was. - Hij meende dat zulks in de afnemende progressie, de eenige hem Blaazius waarschijnlijk, zoo en niet anders wezen moest: - en dat het dan, het feuille morte voorwerp in oogenschijn genomen - nog zeer wel was! Mejufvrouw Salabanda daarentegen zag het geval anders in, - wijl zij niet redeneerde. Zij nam zich zelve in oogenschijn, en voelde zich der volmaaktheid dubbel nader dan voorleden jaar: en de ondervinding, mijne heeren! zal UE. zoo dadelijk aantoonen, dat het gevoel van eene onnoozele apothekersvrouw somwijlen meer afdoet dan tien slotredenen van eenen geheelen professor in utroque.
Eenigen tijd voor dat vrouw Salabanda den grooten man eens voor al hier stond te overtuigen: - immers voor zoo verre als groote mannen met groote, dikke paruiken zich laten overtuigen! - droomde de vrouw apothekeresse... ‘waarschijnlijk als de Heer apotheker zijn middagslaapje nam.....’ Ik verzoek excus, mijnheer de Professor! en dit zijn nu reeds twee misrekeningen op éénen dag: want nimmer was mejufvrouw Salabanda Subliem meer wakker, minder droomig, dan wanneer mijnheer in zijnen japon op den stoep zat te slapen en te droomen; en daarvoor had die dame eene reden, welke UE.
| |
| |
bij het opstellen uwer Dictata en het liefkozen uwer beminde, niet onverschillig zijn moest, ‘dat men namenlijk al wat men slapende doet, altoos slechts ten halve doet.’
Eenen nacht dan, vóór hare bevalling, droomde vrouw Salabanda: en als de trouwe medgezellinne van den heer Perfect droomde zij - over de volmaking! Hetgeen echter dat pas aan de volmaaktheid harer droomen ontbrak, was dat zij hard op droomde. Zij droomde dan, ‘dat zijzelve eenen graad van Perfectibiliteit in het vermeerderen van het menschelijke geslacht had uitgevonden: en dat zij in dien opzigte zoo veel van de menschelijkheid verdiend had, als zij daartoe verdubbelde middelen had uitgedacht en te werk gesteld.’ Dan wijl wij nu bij het optellen derzelve en der welmeenende Philantropen, die haar met raad en daad hadden bijgestaan, van zoo veel medelijdende behulpzaamheid gewaagde, moest de heer Perfect uit dit alles deze onzalige Solutie opmaken, ‘dat, zoo in der daad alle deze menschlievende pogingen gelukkig slaagden, naauwelijks een vierde deel der gevolgen aan hem Perfect zou mogen toegeschreven worden!’ en er rees eensklaps zulk eene huiverige gewaarwording bij den vromen kruidenmenger op, dat hij zeer onzacht zijne lieve huisvrouw uit haren vrolijken slaap en uit hare volmaaktheidsdroomen wakker schudde en haar op eenen beklemden wraaktoon toeriep: ‘Die Perfectibiliteit moge U de D..... inpeperen!’ - ‘Ik arme man!’ vervolgde hij, overeind in het bed gaande zitten en zich de handen wrin- | |
| |
gende, ‘ik ongelukkige! die tot op den huidigen dag gemeend had de eenige Colloborator uwer Philantropieke pogingen in dit tranendal te zijn! Salabanda! Salabanda! ik zeg het u, het roept om wraak! om wraak roept het! zoo als gij de eer van het Leydsche corps apothekers tot een Miscetur quod! maakt, en mijne personele achtbaarheid tot roggebroodspillen knijpt!’
De goede kruidenmenger zou meer nog gezegd hebben, ware hij niet door vreesselijk hoesten hierin verhinderd geworden, en ware zijne werkzame huisgezellinne, ten gevolge welligt van het schrikbarend ontwaken en van 's mans ontijdige aanspraak, niet plotseling in eenen staat vervallen, welken zij nog zoo nabij niet achtte: het oogenblik namelijk, waarin de wereld met vier jonge Perfectjes vermeerderd werd.
Faciunt quatuor! zeide de oude heer, de oogen weemoedig hemelwaarts heffende, toen de vrouw ceremoniemeesteresse der zegenende Volenwijk, deze vier zoete telgjes, een voor een in het voorpand van zijnen feuille morte japon deponeerde: bij welke gelegenheid zij hem telkens een niet onaardig complimentje over den graad van volmaking zijner talenten toezwaaide: hetwelk de heer apotheker met zulk eene gevallige grimace opnam, als waarmede een oud paard brandnetels kaauwt.
Vrouw Salabanda overleefde deze hare ontijdige bevalling niet. Zij had dus geene gelegenheid om op deze onze planeet na te gaan, hoe het met de volmaking stond
| |
| |
af te loopen: en speet haar zulks des te meer wijl zij meende tot dezelve rijkelijk te hebben toegebragt. Haar echtgenoot betreurde haar met die soort van hartelijke tranen, welke eene overledene bedvriendin afperst, wier Psychologische proeven hem, zoo zeer ten koste zijner maritale achtbaarheid, genomen schenen, dat hij nog lang besluiteloos bleef, aan welk der vier schepseltjes die dáár, in vier wiegjes, rondom zijne eenzame slaapstede, gerangschikt lagen, hij waarlijk een apothekerszieltje zou durven toekennen! Evenwel daar de goede heer zijn fatsoen had op te houden, daar hij een halve Philosoof en hierbij een driekwarts Lampiaan was, zocht hij ‘in de opbeuring des harten tot de zigtbaarheid van het allerbeste, stof tot tranen en dus reden ter vertroostinge.’ Hij liet zwarte opslagen en knoopen op den japon zetten en sluimerde daags na de begrafenis, op zijn stoep, de volmaaktheid wederom te gemoet.
Veel last ook scheen de oude heer van zijne vier zoontjes niet te zullen hebben. ‘Daarvoor,’ zeide hij, ‘zou de goede natuur het hare doen, en zoo hoog toch was de volmaking nog niet opgedaagd, als dat de portie leven, voor één kind geschikt, voor drie andere op den duur zou blijven toereikend zijn.’ Ook zag hij binnen weinige dagen zijne stelling bewezen: daar zijne vier Perfectjes reeds toen met den dood lagen te worstelen: en als zoo vele onvoldragene spreeuwen, de pootjes, in hun nest, stuiptrekkend uitstaken. Wat toen in het vaderlijke hart omging, laat zich gevoelen maar niet beschrijven! - Hetgeen hem echter opbeurde, was,
| |
| |
dat de jonge heertjes, wat dan ook hun lot ware, nimmer van hem stonden te scheiden, maar tot aanblijvend sieraad verstrekken zouden, was 't dan niet in Minerva's tempel, in Themis raadzaal, in het veld van Mars of op den kansel - het zou ten minste in zijnen eigen' winkel op sterk water zijn.
‘En goed uitspoelen en opspuiten ook!’ riep den anderen dag de oude heer zijnen stamper toe, wanneer zijne treurige voorspelling was bewaarheid geworden. ‘Als die dingen niet helder en netjes zijn’ voegde hij er zeer gepast bij ‘dan geef ik er geen oortje voor. Ik ben voornemens’ vervolgde hij ‘om deze Infusa tusschen de Ratelslang en den Baviaan, vlak onder mijn dubbel Hertshoorn te plaatsen: - en wat proper zullen zij er staan ook!’
Deze schijnbare hardvochtigheid van den heer Perfect deed de lieden aan, welke op dat oogenblik in zijnen winkel kwamen. Er waren er zelfs onder, die beweerden, ‘zulks was een gevolg van die overdrevene zucht tot volmaking, dat men door naar het beste te streven het tegenwoordige goede en de pligten daaruit voortvloeijende over het hoofd zag:’ - want reeds destijds had de volmaking hare belasteraars, en zulks te meer wijl men er toen nog zoo veel spannen wijder van af was dan wij gelukkigen thans zijn, die er bijna op trappen kunnen.
In het oog van den stamper welde een traan op, toen
| |
| |
hij de drie doode Perfectjes, daar bij elkanderen, in een spanen doos voor hem liggen zag. ‘Welk een onderscheid!’ zeiden nu de opmerkers van zoo even ‘De natuurlijke vader kreunt zich aan zijne eigene vleeschelijke kindertjes niet, die hem zijne lieve vrouw tot troost in zijne droefheid naliet: en iemand die er geene andere betrekking op heeft, als dat hij flesschen van sieur Perfect uispoelt, en voor hem stampt wat er te stampen valt, komen er de tranen van in de oogen!’
‘Zoo oordeelen menschen!’ zeide de apotheker, hardop zuchtende.
‘Zoo oordeelen menschen!’ zeide de stamper binnensmonds en meesmuilende.
|
|