en liet zich langs de draad zo ver naar beneden zakken, dat hij met de wandelaar kon praten.
‘Goede morgen, kever’, begon de spin. ‘Ben je een luchtje aan 't scheppen?’
‘Zoals je ziet. Je moet in de morgen al iets doen’, lachte de mestkever.
‘Dat zeg je wel’, hernam de spin. ‘Ik ben er al moe van’.
‘Zo?’ vroeg de kever. ‘En mag ik je vragen wat je al uitgericht hebt?’
Anansie voelde zich niet erg gevleid door die vraag.
‘Zou die stinkkever me niet voor de gek willen houden?’ dacht de spin bij zichzelf, ‘zoals die vlinder?’
Maar hij begreep heel goed, dat de kever veel te dom was om iemand voor 't lapje te houden. Waar zou hij het ook hebben geleerd? Hij mocht blij zijn, dat ze hem met rust lieten. Maar toch wilde Anansie het wagen.
‘Zeg kever, heb je mijn weefsel al gezien? De vlinder zegt dat het een prachtig werk is. Hoe vin jij het? Jij komt ook overal’.
‘Hm, hm’, deed de kever. ‘Mooi. Hm’.
Hij keek met z'n kleine oogjes naar het web, draaide met zijn kop naar linies en rechts. Wat zou hij zeggen?
‘Mooi?’ gromde hij bij zichzelf. Hij wist eigenlijk niet wat te zeggen.
‘Nou’, zei Anansie. ‘Is het niet mooi? Als de vlinder het mooi vindt, moet jij het ook mooi vinden. Die heeft er verstand van, want die ziet veel en komt overal. Hij wenste me proficiat’.
‘Zo... zo...’, zei de mestkever.
Hij durfde haast niet spreken en daarom telde hij heel voorzichtig zijn woorden.
‘Zo...’, ging hij verder. ‘Maar je hebt toch je web gemaakt