Sprookjes uit Suriname
(1964)–Mathieu Custers–
[pagina 30]
| |
zijn kinderen. Dat was op zekere keer gedaan. Nergens kon hij iets vinden. Er heerste grote hongersnood. Voor zichzelf vond hij dat niet erg. Hij zou wel op zoek gaan en net zo lang rondlopen, totdat hij ergens iets te pakken kreeg. Of zijn vrouw en kinderen dan ook honger moesten lijden, daar gaf hij niet om. Hij zorgde eerst voor zichzelf. Op zekere dag zei hij tegen Krokie, zijn vrouw: ‘Vrouw, het heeft nu al lang genoeg geduurd met dat hongerlijden. Jij en de kinderen worden met de dag magerder. Wanneer dat zo doorgaat, zul je ervan doodgaan. Daarom trek ik eropuit om voor jullie eten te zoeken’. ‘Dat had je al eerder moeten doen’, zei de vrouw. ‘Ik hoop dat je vlug iets hebt gevonden, want zo houden we het niet lang meer vol’. Ze wenste hem goede reis. Anansie ging zo vlug als hij kon. Hij was blij dat hij alleen kon gaan. Dan was het eten dat hij vond helemaal voor hem. Als er nog wat overbleef zou hij het aan vrouw en kinderen geven. Zo liep hij uren en uren door bossen en velden. Ten laatste kwam hij aan een grote katoenboom. Hij was moe geworden en zweette. Hij ging tegen de boom zitten om uit te rusten.
Terwijl Anansie daar zo zat te kijken en te dromen, hoorde hij opeens iets achter zich. Hij schrok wel een beetje. Vlug keek hij om en zag een grote, roestige ijzeren kookpot. Hoe kwam die hier? Hij had hem eerst niet gezien. Anansie sprong recht en liep naar de pot. Voorzichtig deed hij het deksel eraf om te zien of er iets in de pot was. Dat viel hem tegen. De pot was leeg, zo leeg als een uitgegeten ei. En Anansie had zo'n grote honger. Hij werd echt boos. | |
[pagina 31]
| |
‘Als er toch niets in die oude lege pot te vinden is’, gromde hij, ‘wat doet dat ding dan hier?’ Anansie stond al klaar om de pot een ferme schop te geven, toen de roestige ketel zei: ‘Maak je zo kwaad niet, beste beestje. Je moet mij niet uitschelden en een oude ijzeren pot noemen. Zo heet ik niet’. He. Wat was dat? Anansie schrok. ‘Hoe heet je dan, keteltje?’, vroeg hij. ‘Flink-erop-los’, antwoordde de pot. Wat een aardige naam, dacht Anansie. Zo iets heb ik nog nooit gehoord, maar als de pot het zelf zegt, zal het wel waar zijn. ‘Proficiat met die mooie naam’, zegde Anansie. ![]() Pas had hij dat gezegd, of hij zag het deksel op en neer gaan. Het borrelde en kookte in de pot. De damp kwam van alle kanten onder het deksel uit. Anansie kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Hij nam het deksel van de pot en daar zag hij dat de ketel tot boven toe gevuld was met rijst, erwten en vlees. ‘Ha, lekker’, juichte Anansie. Hij begon te dansen van plezier en wreef met zijn handen over zijn buikje. Wat zou dat | |
[pagina 32]
| |
heerlijk smaken. Met zijn tong wreef hij langs zijn lippen. Mm... Wachten kon hij niet meer. Dadelijk begon hij te eten, te eten zoals hij nog nooit had gedaan. Gulzig speelde hij alles naar binnen. Na een paar minuten was de pot leeg. ‘Flink-erop-los!’, riep Anansie. De ijzeren pot was weer vol, maar nu met zoutvis en taja, wiwirie ('n soort spinazie). Nu begon het echt lekker te smaken. Anansie at weer zoveel dat de pot weldra leeg was. Wat een slokop! Aan zijn vrouw en kinderen dacht hij niet eens. Daar stond hij nu. Wat zou hij met de pot doen? Weggooien? Neen. ‘Ik neem je mee naar huis’, zei Anansie. ‘Je hebt me goed geholpen. Als ik thuis ben zal ik je mooi schoonmaken en je in de kast zetten’. Dat hoorde de pot. ‘Och Anansie’, zei de pot. ‘Maak me niet schoon, want als je dat doet, zal ik niet meer koken’. ‘Goed’, zei de spin, ‘Het zal gebeuren’. Hij nam de pot op zijn schouder en trok naar huis. Wat was hij blij, dat hij zo goed en lekker had gegeten. Aan zijn vrouw zou hij niets vertellen. Daar had ze niets mee te maken. En nu kwam nog het lelijkste. Toen hij thuiskwam, waren zijn vrouw en kinderen naar buiten gelopen om te zien wat hij van de reis had meegebracht. Anansie zette de pot op de grond en hief zijn handen omhoog. ‘Niets. Ik heb niets gevonden’, zei hij. ‘Overal heb ik rondgelopen en ik heb niets kunnen vinden. Ik heb nog meer honger gekregen dan toen ik wegging’. Hij begon zo erg te wenen, dat zijn vrouw medelijden met hem kreeg. Zij ging het huis binnen en zocht al het eten bijeen | |
[pagina 33]
| |
dat zij nog had. Dat gaf ze hem. Hij at het allemaal op. ‘Ik ben moe van de reis’, zei hij toen. ‘Ik ga wat slapen’. Toen hij wakker was geworden, vroegen hem zijn kinderen wat hij met die oude pot ging doen. ‘Die zal mij geluk aanbrengen’, zei Anansie. De hongersnood werd erger en erger. Vele dieren gingen ervan dood. Het gebeurde dikwijls dat de vrouw van Anansie geen stukje eten meer in huis had. De kinderen huilden van de honger. Iedereen werd magerder, maar Anansie werd met de dag dikker en vetter. Niemand begreep er iets van. Allerlei praatjes werden over hem verteld. Om nu te laten zien dat hij toch goed was voor zijn vrouw en zijn kinderen, zei hij op zekere dag tot Krokie: ‘Eet wat je hebt, naar mij moet je niet zien. Zorg dus goed voor de kinderen. Ik red mijzelf wel.’ De vrouw wist niet wat ze hoorde. Zo had Anansie nog nooit gesproken. Was hij nu ineens goed voor haar en de kleintjes geworden? Dat was ze niet gewoon. Andere dagen moest hij alles hebben en kregen zij niets. Neen, dacht de oudste jongen, dat vertrouw ik niet. Daar moet meer achter zitten. Hij wist dat zijn vader dikwijls alleen naar zijn kamer ging en de deur op slot deed.
Op zekere dag verborg hij zich dichtbij de deur. Toen zijn vader weer in de kamer was, loerde hij heel stilletjes door het sleutelgat. Hij zag wat zijn vader deed en ook hoe hij aan eten kwam. Als een wind rende hij naar zijn moeder en vertelde haar wat hij had gezien. Vrouw Krokie werd boos op haar man omdat hij alles voor zich wilde hebben. Maar ze liet er niets van merken, anders zou het misschien niet goed aflopen. Zoals andere dagen ging Anansie na het eten een beetje wan- | |
[pagina 34]
| |
delen. Toen hij ver genoeg van huis was, liepen Krokie en haar kinderen naar de kamer en schreeuwden: ‘Flink-erop-los!’ En daar had je het. In een, twee, drie was de pot tot boven toe gevuld met het lekkerste eten. Wat deden ze hun best. Ze aten zolang en zoveel, dat er niets meer in de pot bleef. Wat was dat heerlijk! Toen gingen de kinderen buiten spelen. Vrouw Krokie ging niet mee. Ze maakte eerst de pot schoon en ook de kamer. Anansie moest niet kunnen zien, dat iemand in zijn kamer was geweest. Toen hij thuiskwam, was het al heel laat en donker. Hij zweette van moeheid. Dat was zo erg niet. Anansie had honger, verschrikkelijke honger. Vlug liep hij naar zijn kamer, waar de ijzeren pot stond. Die zou hem wel helpen. ‘Flink-erop-los!’ riep hij. Maar de pot verroerde niet en er kwam geen eten in. Daar begreep Anansie niets van. ‘Flink-erop-los!’ schreeuwde hij opnieuw. Hij deed het nog eens, maar de pot kookte niet. Anansie stampte van woede op de vloer, schreeuwde nog eens hetzelfde en zo hard, dat de vrouw en de kinderen het buiten konden horen. ‘Hoor vader eens’, zei één van de jongens. ‘Wat doet hij lelijk’. Allen beefden van schrik, want ze waren bang van hun vader. Nog altijd hoorden ze hem roepen en schreeuwen. Maar de pot vertikte het eten te koken. Toen Anansie een beetje beter toekeek, zag hij dat de pot was schoongemaakt. Hij werd woedend. Wie kon dat anders gedaan hebben dan zijn vrouw? Zij was zeker in de kamer geweest. Nu was dat lekker eten en smullen gedaan, voor altijd | |
[pagina 35]
| |
gedaan. Hij zou ze wel eens leren! Maar hij bedacht zich even. Hij zou van huis weglopen om in de bossen een andere pot te zoeken die voor hem eten kookte. Zonder een woord te zeggen ging hij de volgende morgen op reis. Deze keer nam hij een andere weg. Anansie had al uren en uren gelopen, toen hij weer aan een katoenboom kwam. Hij dacht daar weer een ijzeren pot te vinden, maar dat viel hem tegen. Hoe hij ook zocht en rondkeek, nergens was er een toverpot te zien. Maar opeens bemerkte hij iets anders. Aan een tak van de katoenboom hing een leren zweep. ‘Ha’, riep Anansie. ‘Een leren zweep. Die komt goed van pas! - Wat doe jij daar?’ De zweep bromde nijdig. ‘Nee Anansie. Zo moet je mij niet noemen. Dat is een veel te lelijke naam’. ‘Wat zegt dat ding?’ lachte Anansie. ‘Kun jij ook al spreken?’ ‘Zeker!’ antwoordde de zweep. ‘Hoe moet ik je dan noemen?’ vroeg de spin opnieuw. ‘Ik heet: Flink-erop-los’. Toen Anansie dat hoorde, begonnen zijn ogen van vreugde te stralen, want hij dacht aan de ijzeren pot, waaruit hij zo lekker kon eten en smullen. Hij danste van plezier rond de katoenboom. Dadelijk zou hij weer zijn buikje kunnen vullen. Maar ocharm! Wat viel dat tegen! Zodra hij ‘Flink-erop-los’ had gezegd, viel de zweep naar beneden en begon Anansie af te rammelen. Als een wilde sprong hij rond, schreeuwde van de pijn, maar de zweep hield niet op. Ze bleef maar slaan net zolang tot Anansie er bont en blauw van zag. Toen Anansie er zo erg aan toe was, hield de zweep op. Zij | |
[pagina 36]
| |
was ook moe geworden. ‘Heb je het nu gevoeld, mannetje?’, lachte de zweep. ‘Je ziet wat ik kan. Ik kan je nog meer geven als je er zin in hebt’. Anansie bedankte ervoor. Het was hem niet meegevallen. Maar de deugniet dacht aan iets anders. Zijn vrouw en kinderen hadden hem zo lelijk te pakken gehad. Die zweep kon hij voor hen gebruiken. Toen hij dat dacht, voelde hij geen pijn meer. Hij zou er plezier in vinden als de zweep ook Krokie en de kinderen wou slaan. Hij nam de zweep op en keerde naar huis terug. Met een heel lief gezicht vertelde hij dat hij lekker had gegeten en dat de honger ook voor hen voorbij zou zijn. Maar van die lelijke zweep zei hij niets. Hij legde ze op zijn kamer in een hoek. De kinderen waren razend nieuwsgierig om dat vreemde ding. Maar Anansie zei er geen woord over. Hij zou ze wel eens leren de pot schoonmaken. Het had al dagen en dagen geduurd. Op een morgen zei Anansie tot zijn vrouw: ‘Ik ga weer voor een dagje uit, maar pas op dat je nergens aan raakt!’ Zo gauw Krokie en de kinderen hun vader zagen weggaan, liepen ze naar binnen. Nu zou het weer feest worden voor hun buikje. Toen Anansie niemand meer zag, liep hij vlug naar huis terug en kroop op het dak. Hij zat daar nog maar eventjes of hij hoorde hoe Krokie en de kinderen in zijn kamer begonnen te roepen en te schreeuwen. Vlug als een kat liet hij zich van het dak schuiven en sloot de deur van de kamer. Intussen hoorde hij aldoor roepen: ‘Flink-erop-los’. Maar in plaats dat er eten voor de dag kwam, begon de zweep te slaan. Zonder ophouden sloeg ze. De vrouw wilde de deur openmaken, maar dat ging niet. Anansie had er plezier in. | |
[pagina 37]
| |
‘Nu krijgen ze hun straf, omdat ze mij gefopt hebben’, dacht de deugniet. Na een tijdje hoorde hij niets meer in de kamer. Hij deed de deur open en daar zag hij de zweep in duizend stukken op de vloer liggen. Maar waar was Krokie en de kinderen? Hij liep rond, maar nergens zag hij iets. Zouden ze hem weer voor de gek houden? Toen hij omhoogkeek bemerkte hij opeens een opening in het dak. Hij begreep wat dat beduidde. Zijn vrouw en zijn kinderen waren de wijde wereld ingevlucht. Ze zouden nooit meer naar hem terugkeren. Maar sedert die dag vin je overal spinnen, vanaf het paleis van de koning tot in de hut van de Bosneger. |
|