‘Zwijg daarover. Kom even helpen, dan zijn we meteen klaar’, stelde de sprinkhaan voor. ‘Dan gaan we samen naar huis’.
‘Je hebt mooi praten’, zei de spin. ‘Maar eerst moeten we deze vent zien weg te krijgen. Die zou ons verraden en dan loopt alles mis. Steek een handje toe, want alleen kan ik hem niet de baas. Als jij aan mijn lijf trekt, zal ik hem met mijn handen vasthouden’.
‘Vooruit’, zei de sprinkhaan.
Hij pakte de spin goed vast, zette zijn lange, magere poten in het zand en begon uit alle macht te trekken.
‘Eén, twee, drie’.
Boem. Alle twee tuimelden ze tegen de grond, maar de pop bleef staan.
‘Verdraaid’, dacht de spin. ‘Nu is het nog niet gelukt. De sprinkhaan is zo'n babbelkous, dat ik vroeg of laat toch verraden word door al zijn geklets. Ik moet de schuld op hem schuiven, dan ben ik ervan af’.
De sprinkhaan stond nog te lachen, omdat ze zo op de grond waren getuimeld.
‘We hebben het niet goed gedaan’, zei Anansie. ‘Opnieuw en beter. Pak jij de pop vast en ik zal trekken’.
‘Aangenomen’, zei de langpoot.
Als een wilde vloog hij op de pop aan, pakte ze vast en begon al te trekken. Anansie verzette geen voet. Ziezo, dacht hij, dat is wel gelukt.
Toen bemerkte de sprinkhaan dat hij door de spin was bedrogen. Hij zat op zijn beurt zo vast geplakt, dat hij niet los geraakte. Hij trok wat hij kon, maar het hielp geen zier. In plaats van de arme sprinkhaan te helpen, stond Anansie hem uit te lachen.