Ik heb zulke lelijke zweren in mijn mond, en nu heb ik een bedorven ei tussen mijn kaken gestoken. Ze zeggen dat een bedorven ei daar goed voor is.’
‘Wat jij je laat wijsmaken!’ grinnikte de tijger. ‘Helpt het?’
‘Veel niet,’ zuchtte Anansie. ‘Maar wat wil je? Als je pijn hebt doe je van alles... Ach, was ik maar bij het opperhoofd! Die heeft voor elke pijn de beste medicijn. Voor zweren en kiespijn, voor koorts en zere poten... Zeg eens, nu denk ik er aan,’ vervolgde Anansie, ‘hoe gaat het met je éne poot? Ik heb gehoord dat je die flink bezeerd hebt?’
‘Beter!’ gromde de tijger.
‘Maar toch nog niet helemaal genezen, he?’ vroeg Anansie. ‘Waarom loop je niet eens naar het opperhoofd?’
‘Meen je dat die me wil en kan helpen?’ knorde de tijger.
‘Wis en zeker!’ bevestigde de spin. ‘Hij is medelijdend van aard, dat zul je zien... Ach, ach!’ steunde Anansie, ‘wat een pijn, wat een pijn!’
En hij trok zulk ongelukkig gezicht dat de tijger opeens echt medelijden met hem kreeg. Anansie merkte het en begon nog luider te klagen.
‘Maar... maar...’ zuchtte hij.
‘Wat is dat met je “maar”?’ vroeg de tijger.
‘Als ik maar durfde, dan zou ik je iets willen vragen.’
‘Vraag maar op!’ zei de tijger. ‘Zo wreedaardig ben ik nu toch ook weer niet dat ik zou weigeren iemand die ziek is te helpen!’
Anansie kon zijn oren haast niet geloven. Het ging goed!
‘Wel,’ zuchtte Anansie, ‘omdat je het nu zelf voorstelt: zou je me niet op je rug naar het opperhoofd willen brengen? Ik verga van de pijn. En daarbij,’ voegde hij er snel aan toe, ‘zou jijzelf een pot zalf kunnen vragen voor je zere poot!’