‘Ik zie het’, knikte Anansie.
Meer kon hij niet zeggen. Twee dikke tranen liepen over zijn wangen. Hij voelde een groot medelijden met de bloem en met het zwarte meisje, dat nog altijd haar mooie hoofdje over de bloem gebogen hield.
Op hetzelfde ogenblik schudde de palmboom zijn takken. Dat was heel ongewoon.
‘Heb je het gehoord?’ vroeg de sprinkhaan met tedere stem.
Anansie antwoordde niet. Hij stond op en ging naar de heilige boom. Zacht, héél zacht fluisterde hij hem iets toe... Het was nog stiller geworden, zo stil dat je de klokbloemen heel duidelijk kon horen... Met haar bolle gezicht keek de maan naar de bloem en het negermeisje.
‘Wat is je wens?’ vroeg de palmboom.
‘Och’, zuchtte de sprinkhaan, ‘dat de bloem de glans van je licht mag zien.’
‘En dat ze mag geuren zoals de andere bloemen in het woud’ smeekte Anansie. ‘Dan kan ze het meisje troosten, omdat haar hart nog van Afrika droomt.’
Het wonder gebeurde. Langzaam, één voor één, vouwde de nachtbloem haar kroonblaadjes open als een gouden schaal. Als een stralende koningin bloeide ze in de stille, witte nacht. Heerlijk!... Anansie zuchtte ervan. En de sprinkhaan pinkte een traan weg.
Het meisje ademde diep de heerlijke geur in. Haar ogen glansden van pure vreugde. Nooit had ze de wereld zo mooi gezien. De maan lachte tevreden en de palmboom trilde van ontroering.
Het negermeisje stond op en ging de jongen zoeken, de jongen die Amedeus heette en die haar beste kameraad was. Ze vond hem. Hij zat aan de rand van het veld met suikerriet. Hij schrok lichtjes toen hij het meisje zag.