zogenaamde Kleine IJstijd). Dit soort informatie kan worden afgeleid uit de dikte van boomringen, koralen, ijsboringen en gelaagde sedimenten in meren en oceanen. In figuur 1 zijn vier reconstructies weergegeven van het verloop van de temperatuur op het Noordelijk Halfrond. De spreiding van de lijnen zegt iets over de precisie waarmee dat kan gebeuren. Recent onderzoek heeft aan het licht gebracht dat de statistische technieken die gebruikt worden bij deze temperatuurreconstructies de neiging hebben temperatuurfluctuaties te onderschatten. De mate waarin is vooralsnog niet vastgesteld.
Er zijn historische bronnen beschikbaar die een indruk geven van het klimaat in de loop der tijd. Die informatie is in redelijke overeenstemming met de wetenschappelijke gegevens. Zo is de Kleine IJstijd terug te vinden op de ijstaferelen van de oude Hollandse meesters. Wetenschappelijk onderzoek suggereert dat deze klimaatfluctuaties regionaal plaatsvonden en ten dele samenhingen met regionale veranderingen in overheersende lucht- en oceaanstromingen. Daarnaast hebben vulkaanuitbarstingen en variaties in zonneactiviteit hier een rol gespeeld.
Kijkt men naar de wereldgemiddelde temperatuur dan lijken de regionale veranderingen deels uit te middelen. De meeste studies concluderen dat het wereldklimaat als geheel in de periode 1000-1900 erg stabiel is geweest: er is sprake van een licht dalende trend van 0,15ºC.
De tijd erna laat op gematigde en hogere breedte een sterke opwarming zien die zich in twee fasen heeft voorgedaan (zie figuur 2). Vanaf 1910 tot 1945 is de temperatuur opgelopen met 0,4ºC. Deze opwarming wordt in verband gebracht met een verhoging van de zonneactiviteit en de afwezigheid van grote vulkaanuitbarstingen (een verdere verklaring volgt in het volgende hoofdstuk). Daarna daalde de temperatuur, in samenhang met de stabilisatie van de zonneactiviteit en een reeks krachtige vulkaanuitbarstingen, in de periode 1945-1976 met 0,15ºC.
Vervolgens heeft zich vanaf 1976 tot aan het heden een opwarming met 0,4ºC voorgedaan. Deze opwarming, onder de koelende invloed van grote vulkaanuitbarstingen in een periode van constante zonneactiviteit, is vooral veroorzaakt door de menselijke invloed op het klimaat en heeft de aarde in een uitzonderlijk warme toestand gebracht. De toptien van wereldgemiddeld warme jaren uit het achterliggende millennium is helemaal gevuld met jaren van na 1990.
De opwarming in de 20ste eeuw blijkt niet alleen op de thermometer maar ook uit allerlei effecten die ermee samenhangen. Door de temperatuurstijging is de bedekking van de aarde met sneeuw en ijs afgenomen. De zeespiegel is met 10 tot 20 cm gestegen, door opwarming en daarmee het uitzetten van het zeewater en het