Dat warme water maakt plaats voor kouder water uit de diepte. Daardoor is het oppervlaktewater in het oosten van de Stille Oceaan kouder dan in het westen. Dit temperatuurverschil veroorzaakt een luchtdrukverschil waardoor de passaatwinden op hun beurt versterken en de cirkel gesloten is. Eens in de drie tot zeven jaar raakt dat systeem doorbroken waardoor de passaatwinden in kracht afnemen en de oostelijke watertemperatuur flink oploopt, ten koste van de temperatuur in het westen. Dat verschijnsel, El Niño genaamd, heeft een wereldwijde invloed op de bewolking, de neerslag en de temperatuur en dus het klimaat. Na verloop van tijd hervindt het systeem zijn oorspronkelijke toestand.
Een andere belangrijke klimaatfactor is het broeikaseffect. Ongeveer dertig procent van de inkomende zonnestralen wordt door de aarde en atmosfeer gereflecteerd, en heeft daarmee geen invloed op de temperatuur. De rest verwarmt vooral het landoppervlak en de oceanen. De aarde raakt die energie weer kwijt door de warmte uit te stralen in de atmosfeer en uiteindelijk het heelal. Zo ontstaat een evenwicht. Een half procent van de atmosfeer bestaat van nature uit broeikasgassen die het vermogen hebben de warmte aan het aardoppervlak vast te houden. Zonder dat effect zou de gemiddelde grondtemperatuur -18ºC bedragen en was de aarde dus een dode planeet. Het natuurlijke broeikaseffect verhoogt die temperatuur met 33ºC naar +15ºC en is dus van levensbelang.
De mens is in staat gebleken het natuurlijke broeikaseffect te versterken door de grootschalige uitstoot van broeikasgassen. Het huidige wereldklimaat wordt daarom mede bepaald door deze menselijke invloed.
Voor de rest wordt het klimaat bepaald door lokale omstandigheden zoals hoogte en mate van begroeiing, de aanwezigheid van een meer of een rivier, de kleur van het aardoppervlak en verstedelijking.