Religieuze poëzie van Cornelis Crul
(1954)–Cornelis Crul– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Prologhe
Ga naar margenoot+Suldy mij, Heere, aldus gheheel verlaten?Ga naar voetnoot1
Hebdy mij uut uwer ghedachten gheset?
En sal mijn suchten, mijn kermen niet baten?
Ontfanct ghij niet meer u dieners ghebet?Ga naar voetnoot4
[5][regelnummer]
Ben ic voer u ooghen te zeer besmet
Midts tsondich vlees, dat mij houdt tondere?Ga naar voetnoot6
Of ist mijn onghelove, dat u hulpe belet?
Ic weet wel, in mij is die schult bijzondere.Ga naar voetnoot8
Nu, Heere, thoocht met uwen erm eens wondere;Ga naar voetnoot9
[10][regelnummer]
Helpt hem die schijnt buyten hulpe te stane,
Opdat ic uwer goetheyt mach zijn orcondere:Ga naar voetnoot11
Ghij en pleecht u vrienden noyt af te gane.Ga naar voetnoot12
Tis om u woordts wille dat ict u vermane,Ga naar voetnoot13
Niet om mijnentwille, diet wel hebbe verdient.
[15][regelnummer]
Maer al straft ons die Heere, hij doeghet als vrient.Ga naar voetnoot15
| |
[pagina 80]
| |
Ga naar margenoot+Laet u verbidden, o Hemelsche Vadere,Ga naar voetnoot16
Den druck is onverdraghelic, die mij toewast.Ga naar voetnoot17
Comdy mij met niet uwer gracien nadere,Ga naar voetnoot18
Ic blijve versmoort duer den grooten last.Ga naar voetnoot19
[20][regelnummer]
Tot mijnder hulpen gheringhe dan rast.Ga naar voetnoot20
Die maten des droefheyts zijn vol ghemeten,
Ic ligghe als een troosteloos mensche ontpast,Ga naar voetnoot22
Oft mij God en die weerelt heel hadden vergheten.Ga naar voetnoot23
Twijfelinghe is aen mijn voeten gheseten,
[25][regelnummer]
Desperacie van verde huer aenschijn thoont;Ga naar voetnoot25
Mijn hope vliedt wech, al waer se ghesmeten.Ga naar voetnoot26
Tschijnt dat mij tbetrouwen schier heeft ghehoont.Ga naar voetnoot27
Tenzij dat ghij, Heere, mijn sake verschoont,Ga naar voetnoot28
Ic moet zonder twijfel comen ter schanden;Ga naar voetnoot29
[30][regelnummer]
Want smenschen hulpe staet in Gods handen.
Ga naar margenoot+Nochtans, Heere, ic versta u meenen:Ga naar voetnoot31
Tis om te treckene dat ghij mij castijt.Ga naar voetnoot32
Ghij doet ons met slaghen tot u vereenen,Ga naar voetnoot33
Straffende het vlees dat u wet benijt.Ga naar voetnoot34
[35][regelnummer]
Serteyn tis alzoo, ic bekent en belijt;Ga naar voetnoot35
Ghij doeghet voer tgoet dat ons quaet dunct wesen,Ga naar voetnoot36
| |
[pagina 81]
| |
Al ist dat nature hier teghen strijt.
U slaghen zijn zoet en weerdich ghepresen,
Maer, Heere, ghij zijt oick ons Vader in desen,
[40][regelnummer]
Ghij ontfanct al kindt dat hem tuwaerts went;Ga naar voetnoot40
Dat ghij gheslaghen hebt, coent ghij weder ghenesen.Ga naar voetnoot41
Ghij zijt voer een bermhertich vader bekent.Ga naar voetnoot42
Aensiet mijnen noot, die ic hebbe present,Ga naar voetnoot43
En wilt mijn clachten ter stont aenmercken.
[45][regelnummer]
U bermherticheyt gaet boven alle wercken.
Ga naar margenoot+Want ziet hoe deerlic dat ic ligghe verbaest,Ga naar voetnoot46
Midts die groote droefheyt die ic zie rijsen.
Nochtans, hoe wonderlic dat Fortuna raest,Ga naar voetnoot48
U woordt can altijts confortacie wijsen.Ga naar voetnoot49
[50][regelnummer]
Al moet ic met droefheyt mijn ziele spijsen,
Eenen man naer u herte heves meer ghesmaect:Ga naar voetnoot51
Davidt, wiens naem ghij hooghe ghinct prijsen.
Tblijct aen de psalmen die hij heeft ghemaect.
O Heere, mij metten selven gheeste raect,
[55][regelnummer]
Dat ic gheenen tijt van u en wijcke.Ga naar voetnoot55
U godlijcke gracie op mij doch daectGa naar voetnoot56
En slaet u aerme diener gheen zwijcke.Ga naar voetnoot57
Al ben ic verde van Davidts ghelijcke,Ga naar voetnoot58
Ontfanct zijnen psalm in mijn verzeeringhe.Ga naar voetnoot59
[60][regelnummer]
Tis al ghescreven om onse leeringhe.
| |
[pagina 82]
| |
Psalm 77
Ga naar margenoot+Met mijnder stemmen tot God uuter herten,
Ja, met mijnder stemmen wil ic crijschen, voerwaar;Ga naar voetnoot62
Hij sal mij verhooren, als ic ligghe in smerten;
Al hij verre zijn, hij is nochtans daer.Ga naar voetnoot64
[65][regelnummer]
In den dach mijnder noot, vol lijdens zwaer,
Socht ic den Heere, tot mijnder baten;Ga naar voetnoot66
Ic rechte tsnachs mijn hant ute duer grooten vaerGa naar voetnoot67
En badt zonder ophouden, zeer boven maten,
Want mijn ziele en wilde huer niet troosten laten.
[70][regelnummer]
Den druck maect dat mijn hope gheheelic smelt.
Wanneer ic Gods oordeelen wilde vaten,Ga naar voetnoot71
Werdt ic in mij selven zoe zeere ontstelt.
Ic sprack en hebbe mijn sinnelicheit ghequelt,Ga naar voetnoot73
Maer mijnen gheest werdt int ondersoucken onmachtich.
[75][regelnummer]
Gods oordeel te verstane is mij te crachtich.
Ga naar margenoot+Ghij houdt mijn ooghen dat ze wachten en waken,Ga naar voetnoot76
Siende rontsomme oft mij troost mocht gheschien.Ga naar voetnoot77
Maer niet dan droefheyt en zie ic mij naken,
Soe dat ic niet spreken en can midts dien.
[80][regelnummer]
Ic dincke wel watter voormaels al is ghesien,Ga naar voetnoot80
Wat ghij, Heere, ghedaen hebt in de jaren voerleden,
Waer duere mijn vreese wel weech soude vlien,
Waer ic in u wercken gheheel tevreden.Ga naar voetnoot83
| |
[pagina 83]
| |
Maer met dencken moet ic den nacht besteden
[85][regelnummer]
En disputeren in mijnder herten gront.
Mijne gheest wilde ondersoucken u zedenGa naar voetnoot86
En sprack duer den druck diet daer dede oorcont:Ga naar voetnoot87
Sal de Heere mij versteken in alder stontGa naar voetnoot88
En heeft hij aen mij niet meer zijn behaghen?
[90][regelnummer]
Die van God versteken is, moet altijts claghen.Ga naar voetnoot90
Ga naar margenoot+Ist dan heel uute ende al ghedaenGa naar voetnoot91
Met zijnder goetheyt die ic voormaels bekende?Ga naar voetnoot92
Sal hij mij in der eewicheyt niet meer bijstaen?
Soe ist tevergheefs, waer ic mij wende.
[95][regelnummer]
Is zijn godlic woort ghecomen ten ende,
De fonteyne des levens dan uutghemeten?Ga naar voetnoot96
O wat droever ghepeys! wat zwaerder allende!
Hoe heeft mij dese zorghe te gronde ghesmeten!Ga naar voetnoot98
Heeft God zijn ghenade gheheel vergeten
[100][regelnummer]
En zijn bermherticheyt in thoorn ghesloten?Ga naar voetnoot100
Soe worde ic van duvel en helle verbeten.Ga naar voetnoot101
De pijlen des doots blijven in mij gheschoten;
Alle plaghen worden tseffens uutghegoten.Ga naar voetnoot103
Soude Gods thoren zijn ghenade verdrijven?Ga naar voetnoot104
[105][regelnummer]
Maer zijn woordt sal in der eewicheyt blijven.
| |
[pagina 84]
| |
Ga naar margenoot+Tot mij comende uut svleesch bedwancheyt,Ga naar voetnoot106
Werdt ic gheware mijn onmechtich verstantGa naar voetnoot107
Ende sprack certeyn: Dit is mijn zwancheyt,Ga naar voetnoot108
Daer is veranderinghe in des Hoochsten hant.
[110][regelnummer]
Hij slaet, hij gheneest, hij verderft, hij plant,
Hij maect zieck ghesont, hij can nemen en gheven,
Hij werpt ind zee en brengt weder aen lant;
Hij alleene heeft macht over doot en leven.
Daerom wil ic segghen wat hij heeft bedreven,
[115][regelnummer]
De wonderen die hij heeft ghedaen van ouden tijden.
Wie is van hem oyt onghetroost ghebleven,
Die zijnen naem gheduerich wil belijden?
In hem wil ic dan altijts verblijden,
Hoe quaet dat de zake oick met mij wordt;
[120][regelnummer]
Want Gods hant en is noch niet vercort.Ga naar voetnoot120
Ga naar margenoot+God, uwen wech is de heylicheyt alleene;
Daer wil ic in wandelen, naer u ghebot.
Ghij zult mij beschermen, al ben ic in weene.
Ghij zijt u dieners een onverwinnelic slot.Ga naar voetnoot124
[125][regelnummer]
Wie isser zoe groot en machtich als God?
Ja, wie heeft eenighe macht, zij en comt van boven?Ga naar voetnoot126
Die hem selven yet toescrijft, is dwaes en sot,
Al waer hij de meeste in sprincen hoven.
O God, uwen naem is waerdich om loven;
| |
[pagina 85]
| |
[130][regelnummer]
Ghij zijt God, die wonder doet en hoochst gheseten.
Der heydenen goden zijn voer u verstoven.
Hemel en deerde staen duer u secreten.Ga naar voetnoot132
Ghij hebt den volcke u macht laten weten,
Also datsze gheen onschult cuenen bewijsen,
[135][regelnummer]
Die Gods wercken weten en hem niet en prijsen.Ga naar voetnoot134-135
Ga naar margenoot+Ghij hebt u volck zeer machtich verlost,
Die kinderen Jacobs en Josephs bij name.
Hoe voersichtelic gaefdy huerlieden den cost,Ga naar voetnoot138
Als ze uut Canam in Egiepten quamen.
[140][regelnummer]
Dies hem alle menschen wel mueghen schamen,Ga naar voetnoot140
Die niet en betrouwen u godlijcke macht.
Ghij lietsze eenen tijt gheneeren te samen,Ga naar voetnoot142
Totdatsze Pharo in catijvicheyt bracht.Ga naar voetnoot143
Daer saghen de wateren, Heere, u groote macht;
[145][regelnummer]
Sij veranderden huer nature en werden bloedich.Ga naar voetnoot145
Die diepten hebben, vreesende, u hoocheyt gheacht,
Die wolcken storten water uut, zeer overvloedich,
Den donder schoot blicxem, als pijlen gloedich,Ga naar voetnoot148
Omdat men u volck zoude laten passeren;Ga naar voetnoot149
[150][regelnummer]
Maer die verhert is en camen niet verneren.Ga naar voetnoot150
| |
[pagina 86]
| |
Ga naar margenoot+Hoe soude ic de wonderen al vertellen,
Die daer ghebuerden al Egiepten ontrent.Ga naar voetnoot152
Ghij ghincsze met dyveersche plaghen quellen,Ga naar voetnoot153
Omdat u moghentheyt zoude worden bekent.Ga naar voetnoot154
[155][regelnummer]
Men hoorde de stemmen des donders uut tfiermament,
Dat deerde werdt bevende en heel in rueren;Ga naar voetnoot156
Ghij beschermde u volc daer, voer elcken present,Ga naar voetnoot157
En dongodlijcke moesten de plage bezueren.Ga naar voetnoot158
Ghij dedet die zee oprecht staen als muerenGa naar voetnoot159
[160][regelnummer]
En maecte in den middel eenen effenen ganck.Ga naar voetnoot160
Daer leyde ghij u volc deur ter selver hueren,Ga naar voetnoot161
Maer Pharo met ros ende waghen verdranck.Ga naar voetnoot162
Helpty, Heere, Ysrahel uut sulcken bedwanck,Ga naar voetnoot163
Hoe zuldy ons hier dan laten verbijten?Ga naar voetnoot164
[165][regelnummer]
Die van Abrahams gheloove zijn, sijn Ysrahelyten.Ga naar voetnoot165
Ga naar margenoot+Siet, ghij leyde u volck als een cudde scapen,Ga naar voetnoot166
Die niet en wisten waer zij souden weyden,
Duer Moysen en Aron, u ghetrouwe knapen,Ga naar voetnoot168
Die se in de wildernisse ghinghen leyden.
[170][regelnummer]
Daer dede ghij se veertich jaren lanck beyden,
Datsze noyt en quamen onder huys noch dack;Ga naar voetnoot171
| |
[pagina 87]
| |
Ende zints datsze uut Egiepten waren ghescheyden,Ga naar voetnoot172
En wasser niet eene die eenen schuen ghebrack.Ga naar voetnoot173
Wat wast anders dan u liefde, die u hier toe track,Ga naar voetnoot174
[175][regelnummer]
En dat ghij u woordt daerduer beveste?Ga naar voetnoot175
Al lijde ic nu, Heere, dit onghemack,Ga naar voetnoot176
Ic weet wel, ghij sult mij noch helpen int leste.
Als ze mij alle begheven, zijdy de besteGa naar voetnoot178
En comt mij met u troostelic woordt te baten.
[180][regelnummer]
God en sal de zijne nemmermeer verlaten.Ga naar voetnoot180
Niet meer alsoo Crul
|
|