Heynken de Luyere en andere gedichten
(1950)–Cornelis Crul– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
[Die derde Cluchte van Heynken de Luyere]Hier beghint die derde Cluchte van HeynkenGa naar margenoot+ de Luyere, hoe dat hi tot Peeter pots ghinc, daer hy zijn ghesellen besorchde van Stochvisch, seer genoechelijck om lesen.Ga naar voetnoot+[houtsnede]
Heynken die was op een tijt versaemt
Met vijf oft ses sanghers van een Compaignie,
Die altijt vrolijck waren soot betaemt,
Want die conste set gheerne de sorge aen deen sije.
5[regelnummer]
Dese ghinghen inbijten ten selven tije,Ga naar voetnoot5
Daerse ghedroncken hadden wel veerthien daghen;
Jonge lieden hebben hongherighe maghen.
Sy en waren inde herberghe niet wel ghelooft,Ga naar voetnoot8
Der weerdinnen crijt en wilde niet schrijven;
10[regelnummer]
Heur Borsen waren vanden ghelde berooft,
De Cruyssen en costen daer niet inne gheblijven.Ga naar voetnoot11
Sy ghinghen met sanghe den tijt verdrijven,
Hopende deur yemanden te worden verlost;
Tproces was ghewonnen, sy volchden om den cost.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Sy sonden altemet deen of dander uute
Om eenen milden Pol, die si wel behoefden,Ga naar voetnoot16
Maer en creghen niemant inde Schuyte,
Die tghelach soude verlegghen, daer sy na toefden.Ga naar voetnoot18
Oft wy (seyde Heyne) die weerdinne proefden?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 34]
| |
20[regelnummer]
Tis misselijck oft wy wat vercrijgen mochten,Ga naar voetnoot20
Menich Slot waer ghewonnen, waert wel bevochten.
Weerdinne (seyde hy) hebdy niet om eten?
Wy en hebben vanden daghe noch niet gheteert.
Ick ben te verre, seydese, vander merct gheseten,
25[regelnummer]
Maer haelt vry selver al dat ghy begheert.
Ja sekere, seyde Heyne, ick sie wel waert deert,Ga naar voetnoot26
Tis voor die betalinghe dat ghy gaet sorghen;
Maer hy wort selden rijcke, die niet en can borghen.
Ick borge dnieu wel (seydese) als ghy doude betaelt,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maer al te schrijven en is gheen maniere.Ga naar voetnoot30
Ick bid u, seyde Heyne, dat ghy ons wat haelt,
En doet ons deen oft dandere te viere.Ga naar voetnoot32
Ick en heb in huys, seydese, niet een siere
Dat ick te hans soude connen ghederven;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Thout wort soo hert, ten wil niet meer kerven.Ga naar voetnoot35
Nu hoor ick wel, seyde hy, tzijn al beusselen,
Ghy hebt ghenoech maer en wilt niet gheven.
Ick soude nochtans soo wel wat peusselen,
Al waert van ghister avont over ghebleven,
40[regelnummer]
En sonder spijse en can ick niet leven,
Al en soude ick cappe noch Cuevel sparen,
En al waert dat alle boomen galghen waren.
Hy nam de borsen van alle zijn ghesellen,
Op dat heur de weerdinne soude bedancken,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En doen hy al tghelt by een ghinck tellen,
Haddense met hen sessen ontrent twee blancken.Ga naar voetnoot46
| |
[pagina 35]
| |
Hier is ghenoech, seydese, voor seven crancken,
Maer voor ses ghesonde ist luttel ghenoech.
Ten ghinck haer niet diep inne, al wast dat si loech.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Non fortse, seyde Heyne, tis ghenoech voor broot,Ga naar voetnoot50
Als van tbier, dat sullen wy by dander setten;Ga naar voetnoot51
Onsen Kerf en is noch niet soo groot,Ga naar voetnoot52
Hy en wort noch betaelt van sommighe Cadetten,Ga naar voetnoot53
En den hongher en sal ons niet moghen letten,
55[regelnummer]
Want Salomon seet, dies maecke ick moet,Ga naar voetnoot55
Een drooghen beet is met vreuchden goet.Ga naar voetnoot56
Niet te min my comt daer wat int hooft ghevloghen,
Daer onsen druck wel mede mocht eynden.
Ick heb daer wat uut mijnen poot gesoghen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Tis misselijck hoemen een cloot siet weynden;Ga naar voetnoot60
Godt die mocht ons noch wel spijse seynden,
Waer ick anders na mijnen sin ghecleet.Ga naar voetnoot62
Deen eet wel dat voor een ander was bereet.
Hy liep inde cuecken by de maerten:
65[regelnummer]
Hier, sey hi, ghi moet my eenen voorschoot leenen,
Ick wil eenen gaen gheven vander taerten,Ga naar voetnoot66
Die my niet en verwacht soudick wel meenen.
Die maerten gaven hem terstont daer eenen,
Die wel besmeurt was van diversche couleuren.
70[regelnummer]
Men seyt niet soo sots ten mach wel ghebeuren.
Hy maeckte den voorschoot root wit en swert,
Rechts oft hy tot eenen schilder had ghehoort;Ga naar voetnoot72
| |
[pagina 36]
| |
Hy nam een groote schotel vant bert,Ga naar voetnoot73
Die sloech hy onder zijn slippen rechte voort.
75[regelnummer]
Daer viel hy te Peeter Pots aenboort,Ga naar voetnoot75
Alsoo ick u hier na sal ontbinden.Ga naar voetnoot76
Den noot doet menighe subtijlheyt vinden.
Hy hadde seer corts een tafereel ghesien,Ga naar voetnoot78
Daer die Pater selver gheconterfeyt in stont,
80[regelnummer]
Dwelck constelijck ghemaeckt soude zijn midts dien,
Soo hem die schilder hadde ghedaen oorcont.Ga naar voetnoot81
Hier uut socht Heynken nu eenen vont,Ga naar voetnoot82
Om deur dese sake te worden ghespijst.
Tis misselijck waer somtijts profijt uut rijst.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Hy quam int convent, ende track die belle.
Wat is, sey die Portier, u ghelieven?
Is die Pater, sey Heynken, op zijn celle?
Mocht ick hem spreken, ghy sout my gerieven.
Brengdy hem, sey dander, eenighe brieven?
90[regelnummer]
Neen, sey Heyne, maer een secreetheyt verholen;
Die dient moet doen dat hem is bevolen.
Die Pater wert ghehaelt; Heyn de reverentie,Ga naar voetnoot92
En bleef stille staende, doen hy hem aensach.
Pater, sey hy, noyt en quam ick in u presentie,
95[regelnummer]
Ick ken u soo cleerlijck, ghelijck den dach,Ga naar voetnoot95
Dies ick mijnen meester wel prijsen mach
Dat hy soo constich is in zijn voorstel.Ga naar voetnoot97
Maer een goet werck prijst altijts hem selven wel.
Jesus, seyde hy, is dit niet een wondere?Ga naar margenoot+
| |
[pagina 37]
| |
100[regelnummer]
Hier en is gheenen tijt noch ure aen ghequist.
Tghelijckt u soo wel van boven tot ondere,
Datter niet een haerken en is ghemist.Ga naar voetnoot102
Ic weet wel, waert dat onsen Keyser dit wist,
Hy sou mijnen meester terstont ontbieden.
105[regelnummer]
Die conste wort begeert van groote lieden.
Wie is (sey de Pater) u meester dan,
Daer ghi alle dese groote dinghen af craeckt?Ga naar voetnoot107
Certeyn myn heer, sey hy, tis den selven man,
Die u aenschijn soo constich heeft nae ghemaeckt
110[regelnummer]
Dat het const spreken ghelyck ghy daer spraeckt.Ga naar voetnoot110
Men screef noyt van twee ghelijcker met pennen,Ga naar voetnoot111
Die u noyt en sach, soude u wel kennen.
My dunckt, sey de Pater, ick sach u noyt daer,
Nochtans heb icker gheweest vier reysen oft vijve.
115[regelnummer]
Ic gelooft wel, seyde Heyne, ghy segt daer waer,
Want ick daer niet en doe dan die verwe wrijve;Ga naar voetnoot116
Maer ist dat icker noch een Jaer by blijve,
Ick sal wel bekent worden by sulcke Heeren.
Die consten can, comt ghemeynlijck tot eeren.
120[regelnummer]
U Meester, sey die Pater, toeft soo langhe,
Ick sout over een maent hebben ghehadt.Ga naar voetnoot121
Tis waer, seyde Heyne, maer tcomt by bedwanghe,Ga naar voetnoot122
Ten wil niet drooghen, dweer is al te nat,
En mijn Meester en werckt maer somtijt wat
125[regelnummer]
Als hy zijn sinnen daer toe wil legghen;
Maer wel ghedaen veel ghedaen, is een oudt segghen.
| |
[pagina 38]
| |
Sydy dan, sey de Pater, aen my ghesonden?
Moet ick noch eens sitten eert sal zijn voldaen?Ga naar voetnoot128
Neen, seyde Heyne, ick salt u vermonden:Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Onse vrouwen buyck die is op ghegaen,Ga naar voetnoot130
Die wort nu met sulcke luste bestaenGa naar voetnoot131
Dat al nae stockvisch is dat sy gaet vraghen;
Tis vremt wat vroukens lust die kinderen draghen.
Wy hebbens hier tot twee oft drie plaetsen ghehaelt,
135[regelnummer]
Maer en connens niet ghecoken als ghi hier doet.
Nu oft aenden visch oft aende boter faelt.
Die sake en zijn wy met ons alle niet vroet.Ga naar voetnoot137
Daerom bids ick u Heere, weest doch soo goet
Dat ghy heur van uwen Stochvisch laet proeven.Ga naar margenoot+
140[regelnummer]
Inden noot elck meest vrienden behoeven.
Seer geerne, sey de Pater, ende ontboot den Cock
Datmen hem den Stochvisch soude bereeden.
Heyn hadde de Schotel onder zijnen rock:
Grammercijs mijn Heere, sey hy, godt moet u geleeden!Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Mijn Meester en mijn Vrouwe met hen beeden
Sullen de vrientschap ghedincken die ghy heur bewijst,
Want deen vrientschap altijts uut dander rijst.
Heynken was seer blijde op tselve pas,Ga naar voetnoot148
Want hi hadde een schotel stockvisch naer zijn vermeten,
150[regelnummer]
Die wel ghebotert en soo groot oock was,
Dat zijs met hen allen niet en costen eten.
Hy quam bijt gheselschap daerse waren gheseten,
Die hem met vreuchden ghinghen vermaken snel.
Ghestolen brocxkens ghemeynlijck smaecken wel.
| |
[pagina 39]
| |
155[regelnummer]
Dit compt, seyde Heyne, van ghoede milde gratie
Die den hongherighen buyck met spijse vervult.
Al maeckte de weerdinne een lamentatie
En hadde my by na tot gramschap verdult,Ga naar voetnoot158
Nu eten wy stockvisch ende en maecken gheen schult,
160[regelnummer]
Dies wy voor tghelt oock niet en sorghen;
Daermen gheeft en derfmen coopen noch borghen.Ga naar voetnoot161
Twert tijt, sy moesten scheyden int leste
Deur ghebreck van ghelde, twas by bedwanck.
Sy betaelden broot, en schreven die reste.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Dat sal ick u brenghen, sprack Heyne, eer lanck.
Als ghijt doet, sey de Vrouwe, soo weet icx u danck;
En ghijt brenght, so en derf icx selver niet halen.Ga naar voetnoot167
Niet te min, die wat gheeft die wilt betalen.
Sy scheyden van een, deen ghinck daer, dander hier,
170[regelnummer]
Maer Heyn dacht te wrekene zijnen thoren.Ga naar voetnoot170
Hy ontstack een keersse inde keuckene aent vier,
Segghende daer is wat inde camer verloren.
Hy nam den voorschoot die hy hadde voren,
Dien ghinck hy voor Tafereel op tresoor doen hanghen.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Constenaers hebben altijts na cluchten verlanghen.
Op tresoor stonden twee wassen keerssen gheheel,Ga naar voetnoot176
Die ghinck Heyn alle beyde ontsteken,
En settese soo al berrende voor Tafereel;Ga naar voetnoot178
Doen is hy terstont uuten huyse ghestreken.Ga naar margenoot+
180[regelnummer]
Hy wilde hem selven daer mede wreken,
| |
[pagina 40]
| |
Dat hem die weerdinne hadde spijse ontseet;Ga naar voetnoot181
Elck opent gheerne dat hem opt herte leet.
Tquam rechts alsoo alst wesen soude,
Want daer dien dach gheen volck en verghaerde
185[regelnummer]
Dat de Vrouwe inde Camer setten woude,
Want sy die plaetse voor die vrienden spaerde.Ga naar voetnoot186
Alst laet wert en den nacht hem openbaerde,Ga naar voetnoot187
Slootse die deuren en wilde ghaen rusten;
Die daechs arbeyt, sal snachts wel slapens lusten.
190[regelnummer]
Alsse inde camer quam ende heur keerssen aensach,
Die meest verbrant waren totten eynde,
Wertse roepende, ay lacen, o wy o wach!
Hoe come ick nu in dese ellende?
Wie heeft dit ghedaen? waert dat ick hem kende,
195[regelnummer]
Ick stake hem therte af al waer hy seer coene!
Gramschap doet meer seggen, danmen denct te doene.
Die Maerte dit hoorende, wert beschaempt,Ga naar voetnoot197
Midts datse heur vrouwe roepende vant,
Segghende: wat sal ick nu maecken alst dondert?Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Mijn ghewijde keerssen zijn al verbrant,
Oft wat soude ick nemen in mijn handt,
En ick haestelijck storve? dwelck Godt behoede.Ga naar voetnoot202
Die van als bedenckt leeft als die vroede.Ga naar voetnoot203
Als der vrouwen moet wat was ghesoncken,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En de Maerte heur ooghen op soude slaen,
Sachse den voorschoot voort Tafereel hanghen.
Vrou, seydese, dit heeft Heynken de Luyere ghedaen;
| |
[pagina 41]
| |
Desen voorschoot hadde hy heden morghen aen,
Daer wil ick mijn lijf wel onder legghen.Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Datmen gesien heeft machmen wel stoutelijc segghen.
Ick gelooft wel, sey de vrou, tis van zijnen wercke,Ga naar voetnoot211
Want hy gheen ghewijde keerssen en acht;
Ick dincke, hy en bernt anders niet inde Kercke
Als hy by nachte die Outaren wacht,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Maer hy sal my betaelen, heb ick anders macht,Ga naar voetnoot215
Oft hy sal den vluchte moeten kiesen;
Niemant en wil gheerne tzijne verliesen.
Heyn dacht wel, de vrouwe soude haer stooren,
Dies ghinck hy tot twee oft drie scamper gasten:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Gaen wy inbijten (zey hi) ghy sult wat nieus hooren,Ga naar voetnoot220
Waer toe hem dander ghewilliclijcken pasten.Ga naar voetnoot221
Wildy mi, sey Heyn, vanden inbijt ontlasten,
Ghy sult den willecom hebben diemen mi gheeft.Ga naar voetnoot223
Die niet en avontuert, doch niet en heeft.
225[regelnummer]
Heynken brachtse terstont int zelver huys
Daerse voormaels den stockvisch hadden gheten.
De vrou hem siende wert heel confuys,
En hadde by nae inden hoop ghesmeten.Ga naar voetnoot228
Hoe? zeyde Heyne, wat is dit u vermeten?Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Ick brenghe u gasten, wildijse verdrijven?
Tis eenen slechten willecom daermen gaet kijven.
Goey mannen, ghy zijt, seydese, willecom certeijn,
| |
[pagina 42]
| |
Maer Heyne, ghy blijft mi liever achtere.Ga naar voetnoot233
Ick hoor wel, zeyde Heyne, mijnen willecom is cleyn,
235[regelnummer]
Nochtans en comdi door my niet tachtere.Ga naar voetnoot235
Neen, seydese, en dedy mi gheenen lachtereGa naar voetnoot236
Doen ghi mijn keersen ontstaeckt die meest verbrant zijn?
Die goet met quaden loont moet een vuylcalant zijn.
U keersen? seyden dander, hoe is dat ghebeurt?
240[regelnummer]
Wilt ons daer noch wat meer af vertellen.
Hy nam, zeyt se, eenen vuylen voorschoot zeer besmeurt,
Daer ghinck hy beyde mijn keersen voor stellen.
Hy deet om dat hi my zoude quellen,
Maer ick gheloove tsal hem berouwen;Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Langhe gheborcht en is niet quijt gheschouwen.
Ist anders niet, zeyde Heyne, zoo zijt te vreden.
U keersen en waren die niet ghewijt?
Jase, zeidese, te Lichtmisse lest leden,
En dat ist principaelste dat mi nu spijt.
250[regelnummer]
Is dit waer, zeyde Heyne, zoo weest verblijtGa naar voetnoot250
En danckt Godt dat u keersen daer toe zijn ghecomen;
Datmen God gheeft en is niet te vergheefs ghenomen.
Hier waren in u huys by een verselt
Ses hongherighe buycken vol alder sorghen,
255[regelnummer]
Die gheen spijse en hadden, pant noch ghelt,
En ghy en wildese niet langher borghen.
Den hongher hadse moghen verworghen,Ga naar voetnoot257
En hadde den voorschoot gedaen die ghy misprijst.Ga naar voetnoot258
Tis goet dat den hongherigen menschen spijst.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 43]
| |
260[regelnummer]
Dunckt u niet dat hi daerom wel weerdich was
Dat icker u keersen voor soude ontsteken,
Die ons stockvisch verleende op tselve pas,
En de my den Pater soo vriendelijck toe spreken?Ga naar voetnoot263
Ick segghe, en ghy dit rekent voor ghebreken,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ghy maeckt u siele noch meer een besmettere;Ga naar voetnoot265
Die met Godts wercken geckt is doch een kettere.
Daerom ist best, laet u ghenoeghen,
Beclaecht u niet meer over sulcke saken;
Tis misselijck dat God noch soo mochte voeghen,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Datmen den voorschoot een cappelleken soude maken,
Soo mocht hi oock aen profijt gheraken,
Om dat dit miracule hier is gheschiet.
Tis goet om verdraghen daermen profijt af gheniet.
Die vrou sach wel, sy en sou anders niet crijgen,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Maer noch begeckt worden waer dat zijt vermaende.Ga naar voetnoot275
Aldus batse Heynen dat hi wilde swijgen,
Want sy heur tfeyts int leste schaemde.
Heyn sant heur nochtans gasten alsoot betaemde,
Die om den voorschoot te sien daer zijn vergaert.
280[regelnummer]
Tzijn goey gasten daer de weerdinne wel by vaert.
Aldus heeft die vrouwe heur schade verhaelt,
Diese eerst aen heur keerssen gedoochde,
En Heyn die hadse oock wel betaelt
Van donbeleeftheyt die zy hem toochde.Ga naar voetnoot283-4
285[regelnummer]
Den voorschoot hy deur den stockvisch verhoochdeGa naar voetnoot285
| |
[pagina 44]
| |
En des Paters liberaelheyt wert verbreet;
Tis goet daert al tsamen met vrientschap scheet.
Finis.
[vignet]
¶ Ghedruckt Thantwerpen / opde || Lombaerde VesteGa naar margenoot+ inden witten Hase, || sewint / by my Jan van Ghelen. ||
[drukkersmerk]
|
|