Heynken de Luyere en andere gedichten
(1950)–Cornelis Crul– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
[Die tweede Cluchte van Heynken de Luyere]Hier beghint die tweede Cluchte van Heynken de Luyere, hoe dat hy met zijn geselle te Satroysen was gegaen, om daer die mate te nemen van die gelasen, die welcke, soo hy seyde, aen zijnen Meester besteet waren te maken van eenen Coopman. Waerachtelijck gheschiet, ende seer ghenuechelijck om lesen.Ga naar voetnoot+[houtsnede]Ga naar margenoot+ HI hadde te Satroysen oock wat kennisse;
Die, dacht hy, wil ic den penninck voorts ionnen,Ga naar voetnoot2
Soo en doe ick niemanden anders schennisse,
Ten sal henlieden niet gheschaden connen,
5[regelnummer]
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ende en gheven accyse van Bier noch Wijn;
Van heur goet en mach oock niemant erfgenaem zijn.
Hy quam int convent en hielt goey maniere,
En ghinck den Cock om den mont vast smouten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer twasser al van sueren biere,Ga naar voetnoot10
Niemant en wilde met hem wat couten.
Hy schoot daer al verloren zijn bouten,Ga naar voetnoot12
Nochtans mercte[n] sy wel wat sorghe hy droech:
Die eens schamelijck siet, ist al ghenoech.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Tis nu, dacht hy, comen alsoo ick u sey,
Men mach vander Monnicken miltheyt wel swijgen,
| |
[pagina 22]
| |
Sy en sullen niemanden gheven een Ey,
Dan om eenen Capoen wederom te ghecrijghen.
Al ist datse schoon spreken, stuypen en nijghen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Tis al nae hebbinghe dat sy lieden haken
En men can van nemers, gheen ghevers maecken.
Ick sal heur dees beleeftheyt, dacht hy, wel loonen,
Ende van daer sonder eten oft drincken.Ga naar voetnoot23
Hebbense my bedroghen, ick salse oock hoonen,
25[regelnummer]
Als sijs vergheten hebben, sal icx ghedincken
..................
Mach die sake anders na mijnen wille zijn.
Sy laten hen wel hooren die eerstwerf stille zijn.Ga naar voetnoot28
Heynken toefde wel drie weken oft meerGa naar margenoot+
30[regelnummer]
Eer hy die Satroysen eens quam besoecken;
Donbeleeftheyt dede zijn herte soo seer,
Hy hadse wel willen met heur spijse vervloecken.
Tis tijt, dacht hy, dat ick my nu ghae vercloecken,Ga naar voetnoot33
Die saecke en mach niet langhe gedraelt // zijn;
35[regelnummer]
De gheborchde schult moet eens betaelt // zijn.
Hy ghinck tot eens ghelaesmakers binnen
Metten welcken hy dickwils vereende,Ga naar voetnoot37
Begheerende op hem uut goeder minnen,Ga naar voetnoot38
Dat hy hem wat van zijn ghereetschap leende.
40[regelnummer]
Dander dacht wel dat hy daer wat mede meende,Ga naar voetnoot40
Dus ghaf hy hem al tghene dat hy daer socht;
Schoon voort ghedaen, dacht hy, is half vercocht.Ga naar voetnoot42
Hy nam daer schrabbers, crobbers en matenGa naar voetnoot43
| |
[pagina 23]
| |
Ende bant eenen ghelaesmakers voorschoot aen;
45[regelnummer]
Hy cost hem selven alsoo ghelaten,Ga naar voetnoot45
Al hadde hy dambacht seven Jaer ghedaen.
Soo is hy terstont ten Satroysen gheghaen
Met eenen zijn gheselle, rechts op die Noene;Ga naar voetnoot48
In allen saken heeft men hulpe van doene.
50[regelnummer]
Sy quamen tsamen ghegaen tot inden pant,Ga naar voetnoot50
Waer dat uutermaten schoon ghelasen stonden.
Heynken nam zijn mate terstont inde hant,
Ende heeft zijn ghereetschap daer voorts ontbonden.Ga naar voetnoot53
Daer stont eenen Moninck die sy daer vonden;
55[regelnummer]
Dacht hy: wat comen dese twee hier schuymen?Ga naar voetnoot55
Ten zijn gheen Voghels van onser pluymen.
Heynken beghonst seer neerstich te werckene
En heeft die lenghde en breede gheschreven.Ga naar voetnoot58
Als dit den Moninck beghonst te merckene,
60[regelnummer]
Dits goet dacht hy, worden ons ghelasen ghegheven;
Tjan, twaer my leet had icxse verdreven,
Naer dit volck en sie ick niet langher omme,Ga naar voetnoot62
Die hier wat brenght is altijts hier willecomme.
Hy liep totten Pater, en droech die tijdinghe,
65[regelnummer]
Hoe datse om die maten van ghelasen quamen.
Die Pater, dit hoorende, creech een verblijdinghe
En quamen inden pant doen beyde te samen;
Als hijse aensach en kende die namen:Ga naar voetnoot68
Hoe, ghesellen, seyde hy, wat meyndy by desen?Ga naar margenoot+
70[regelnummer]
Sullen constenaers nu moeten wercklieden wesen?
| |
[pagina 24]
| |
Heynken wrochte soo neerstich encle vaste,Ga naar voetnoot71
Hy en dorste hem naulijck totten Pater keeren.
Mijn Vader, seyde hy, brenght my in desen laste,
Dat ick gheen vreucht meer en can vermeeren;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Die heeft my dit ghelaesmakers Ambacht doen leeren
Ende ick en verstaets my noch seer weynich,
Maer al doende moetmen leeren, seetmen gemeynich.
Certeyn, seyde die Pater, dats my lief om hooren,
U Vader die doet seer eerlijcken en wel;
80[regelnummer]
Ghy en meucht u daeromme nie verstooren,
Maer doet altijts nae ws vaders bevel;
Een Ambacht is te prijsene boven sanck oft spel,
En acht niet, al mach u die sulcke verwijten,Ga naar voetnoot83
Broodeloose consten brenghen selden profijten.
85[regelnummer]
Ick gheloofs wel, seyde Heyne, ghy seght al waer,Ga naar voetnoot85
Twaer al goet, waer ick dees Leerjaren deure,
Maer die vallen my nu int eerste soo swaer,
Want ick qualijck ghewent ben tot sulcken labeure.
Ke, ghy sullet leeren, seyde hy, wel te keure;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Al salt u eerstwerf wat varen moeten,Ga naar voetnoot90
Die niet en besuert en sal niet besoeten.
Maer, sey Heyne, nu ickt ane heb ghenomen,Ga naar voetnoot92
Ick salt voorts leeren, latet costen wat mach.
Die wijle waren daer ander ghasten comen,
95[regelnummer]
Die den Pater ghenoot hadde den selven dach.
Neempt van dit wercken, sey hy, nu verdrach,Ga naar voetnoot96
En laet ons ghaen eten tot onsen ghewinne;
Elcken dach heeft wel een maeltijt inne.Ga naar voetnoot98
| |
[pagina 25]
| |
Ist soo laet (seyde Heyne) dat soude ick becoopen;Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hoe is ons den tijt soo over ghestreken!Ga naar voetnoot100
Blijft hier, sey die Pater, waer wildy loopen?
Wy moeten te noenen noch breeder spreken.
Heyn heeft zijn ghereetschap weder op ghestekenGa naar voetnoot103
En dede soo hem die Pater beval.
105[regelnummer]
Tis goet, dacht hy, alst comt soomen wenschen sal.
Die Pater sette Heyne bij zijnder zijden,
En zijn gheselle creech oock een goey stede.
Sijt willecom, sey die Pater, maer ghy moet u lijden.Ga naar voetnoot108
Godt loont, seyde Heyne, hier is wel waer mede.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
De ghasten merckten, datmen hem eere aen dede.
Aldus brocht hem deen en dander een bacxken.Ga naar voetnoot111
Cleyn maten, dacht Heyne, vullen wel een sacxken.
Heyn adt, al hadde hy yewers staen dijcken,Ga naar voetnoot113
Men dorstet hem vrylijck maer eenmael heeten;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Hy ghinck die Cloosters knapen ghelijckenGa naar voetnoot115
Die dickwils eten datsy sweeten.
Wie soude dees Cloosters spijse weten,Ga naar voetnoot117
Dacht Heyne, ick en vinde gheen sake hoe;
Tis hier al boter totten bodem toe.
120[regelnummer]
De Pater vraechde hem daer voor die lieden,Ga naar voetnoot120
Wie hem die ghelasen gheven wilde?
Heynken zeyde: diet tonsent quam ghebieden,Ga naar voetnoot122
| |
[pagina 26]
| |
Is een vreemt Coopman, seer rijck ende milde,
Die heel liberael is voor de arm ghilde,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Want hy ons drinckghelt gheeft menich werven;
Hy en sal gheen Tasey om een Ey bederven.Ga naar voetnoot126
Hy heeft hier Thantwerpen in stadt ghewoont,
Nae dat hy seght, meer dan veerthien Jaren;
Nu heeft hem Godt met alsulcken rijckheyt gheloont,
130[regelnummer]
Dat hy weder nae zijn landt wil varen,
Maer eerst wil hy zijn Jonste openbaren.Ga naar voetnoot131
En stellen ghelasen tot zijnder memorien;
Men ghedenckt die menschen best bijde Historien.
Hier sullender drie staen, en te Prekeren twee,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Ten Minrebroeders eene ist, soo ict onthiele,
Opdat hem Godt bevrije van alle wee,
En dat ghy naemaels bidt voor zijn siele.
Twaer my leet, sey de Pater, dat hem yet misviele;Ga naar voetnoot138
Ick bidts u dat ghy hem van onsen tweghen danckt,
140[regelnummer]
Want met Voghelen, men altijts voghelen vanckt.Ga naar voetnoot140
Jae sekere, drie ghelasen, dat sal wat vullen,
Onsen Pant mocht soo wel vol gheraken;
Als ander goey herten dit hooren sullen,
Moghen si daer oock twee oft drie doen maecken.
145[regelnummer]
Tis goet, dacht Heyne, ick verstae wel die saecken,
Ghy clopt op die haghe, wilter yemant nae hooren,Ga naar voetnoot146
Maer men moet somtijts doof zijn al heeftmen goey ooren.
| |
[pagina 27]
| |
Die Materie bleef daer, sy dronckent uute,Ga naar voetnoot148
En de Pater wilde rechts vrolijck wesen.Ga naar margenoot+
150[regelnummer]
Heynken quam gheheel in zijn cluyte,Ga naar voetnoot150
En heeft daer menich Refereynken ghelesen.Ga naar voetnoot151
Den tijt ghinck wech, twert spade midts desen,
En niemant en sprack een woort van scheyden;
Met vreuchden canmen wel den tijt verbeyden.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Heynkens gheselle speelde daer een duentken
Op die clavecordie, daer hy Meester op was.Ga naar voetnoot156
Dats wel ghespeelt, seyde Heyne, mijn suenken,
En bracht hem eenen vollen uut, op dat selve pas.Ga naar voetnoot158
Dit is dat oyt den bedroefden ghenas,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Riepen de ghasten, en waren al blijde;
Daermen vreucht hanteert, staet den druck op de zijde.
Twert meer dan tijt, si moesten van daer;
Sy dancten den Pater van drincken van eten.
En laet niet, sey die Pater, ghy en comt morghen naer,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Als ghy die ghelasen voorts sult meten.
Dat en sal ick, sprack Heyne, niet vergheten,
En soo oorlof nemende ghinck hy vertrecken.
Tis somtijts conste die wel can gecken.Ga naar voetnoot168
Heynken quam sanderdaechs wel vroech wedere
170[regelnummer]
Ende sijn gheselle en bleef oock niet achtere;
De Pater ghinck wandelen vast op en nedere,
En was henlieden daer een verwachtere.
Nu slachty (sey de Pater) den goeden pachtere,Ga naar voetnoot173
| |
[pagina 28]
| |
Dat ghy u woort soo wel compt houwen;
175[regelnummer]
Die altoos waer seyt, machmen betrouwen.Ga naar voetnoot175
Dat soude my (sprac Heynken) seer qualijc betamen,
Leughenen te lieghenen voor alsulcken Man,
Ick mochts mijn leefdaghe lanck wel schamen,
Want ick die vrientschap niet verdienen en can.
180[regelnummer]
Tis ghoet, sey die Pater, weest willecome dan,
En ick sorghe dat u Meester mocht kijven;Ga naar voetnoot181
Die dient moet in subiectie blijven.
Mijn Meester, seyde Heyne, is soo beleeft,
Eenen dach werckens oft twee en mach niet schayen.
185[regelnummer]
Wie ist, seyde Pater, die ons dit al gheeft?
En sou ick den Coopman niet connen gherayen?
De questie, seyde Heyne, is quaet om payen,Ga naar voetnoot187
Wy heeten hem al Monsieur, hy draecht schoon cleeren,
En daermen profijt af heeft, moet men altijts eeren.Ga naar margenoot+
190[regelnummer]
Ick gheloof wel, seyde Pater, dat also ghebeurt,
Tis nu al Monsieur datmen hoort vermonden.
Daer ben ick (dacht Heyne) meest ghecontroleurt,
En hadde ick die leughenen daer niet ghevonden.Ga naar voetnoot192-193
Hy heeft hem voorts menighe cluchte ontbonden,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Wat Historie dat zijn soude, ende wat werck,Ga naar voetnoot195
Met beuselen verdooftmen menighen clerck.
Die Pater gheloofde al wat hy seyde,
En Heynken ghaf hem dlafhuyt ghenoech.Ga naar voetnoot198
Tis tijt, sey de Pater, dat ick nu scheyde,
| |
[pagina 29]
| |
200[regelnummer]
Maer blijft te Noenen by ons, en neempt u ghevoech.Ga naar voetnoot200
Ick salt gheerne doen, seyde Heyne, en hy loech,
Mijn gheselle sal oock by ons blijven;
Tzijn vrienden die de Heeren den tijt verdrijven.
Sy schepten vry oppe, soo sy voormaels plaghen.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Wanneer, seyde die Pater, sal dit werck zijn voldaen?Ga naar voetnoot205
Ick dinck, sey Heyn, in die Sincxse daghen,
Oft ten lancxsten als den ommeghanck sal ghaen.Ga naar voetnoot207
De Pater dede den Gastmeester een vermaen,
Segghende: als dese hier comen, maecktse goede chiere;Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Men gheeft doch die vrienden vanden besten biere.
Swerckendaechs, seyde Heyne, en mach ick niet uute,
Maer Sheylichdaechs comes ick u altemet by.
Hy nam soo oorloof met dien besluyte.
Nu ben ick, dacht hy, van mijn gheloofte vry,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Sy meynen profijt te hebben van my,
Maer tsal hun faelgeren hoe dat zijt maken;Ga naar voetnoot216
Die sulcke mist, die nochtans wel meynt raken.
Heynken quam elcken heylighen dach int convent
Ende altijt bracht hy yemanden mede,
220[regelnummer]
Soo langhe dat den Sincxsen quam ontrent;Ga naar voetnoot220
Liet doen die Satroysen in heuren vrede.
Hy wandelde over al wel buyten die stede,
Nu hy hem soo vrolijck hadde ghewroken;
Tis een man dacht hy, die doet dat hy heeft gesproken.
225[regelnummer]
Den Sincxsen ghinck voorby, Heyn en quam vast niet.Ga naar voetnoot225
| |
[pagina 30]
| |
Wat mach, dacht die Pater, dit bedieden?
Is hem hier eenich onghelijck geschiet?Ga naar voetnoot227
En ickt wiste, dat soudick wel verbieden.Ga naar voetnoot228
Hy vraechde nae Heynken diversche lieden,
230[regelnummer]
Maer en creech gheen tijdinghe achter noch voren.
Die eenen contrarien wech soect, doet aerbeyt verloren.
Ick wil, dacht die Pater, hem selven ghaen soecken,
Want dit vertrecken maeckt my gheheel confuys.Ga naar voetnoot233
Hy ghinck tot ghelaesmakers in diversche hoecken,
235[regelnummer]
Maer wat hy veel sochte, daer en was niemant thuys.
Benedictie! sey hy, ende maeckte een cruys,
Soude my desen Vent oock lieghen moghen,Ga naar voetnoot237
Soo waer den Vos vanden Craen bedroghen.Ga naar voetnoot238
Hy ghinck tot zijns Vaders, ende groette hem seere:Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Waer is, sey hy, u sone diet ghelaesmaken can?
Ghelaesmaken? (sey de vader) certeyn, mijn heere,
Ghy en soeckt my niet, maar meynt een ander man?
Want ick noyt eenighen soon en ghewan
Die ghelaesmaken leert, dwelck my mach rouwen;
245[regelnummer]
Die een Ambacht can, is voor den cost behouwen.Ga naar voetnoot245
Ke, Heynken, die de Refereynkens can stellen,
Die verstae ick (sey hy) dat een Ambacht doet.Ga naar voetnoot247
Dits deerste, sey de Vader, dat ickt hoor vertellen,
Maer ick dincke die saecke en is niet soo ghoet.
250[regelnummer]
Wat soude hy wercken, hy en gaet niet eenen voet
Dan daer hy vreucht en solaes mach mercken,
En die gheen ghebreck en heeft, en wil niet wercken.
| |
[pagina 31]
| |
Gans doot, dacht die Pater, ick mocht wel peysen;Ga naar voetnoot253
Hy heeft my een beusele inde handt ghesteken.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Hy ghinck hem voor den Vader doen veysen:Ga naar voetnoot255
Dat ick segghe sey hy, is van hooren spreken.
Soo oorlof nemende is hy thuys ghestreken,
Wesende tot gramschap ter deghe verweckt;
Gheestelijcke lieden worden noode begheckt.
260[regelnummer]
Heynken en vertelde dit voor gheen beesten,
Maers seydet die menschen diet best verstonden,
Hoe dat hem die Satroysen deden veel Feesten,
Om die ghelasen diese nu niet en vonden.
Deen hevet den anderen vast voorts ontbonden,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Soo dat die tijdinghe quam int openbare.
Dat int heymelijck ghebeurt, compt wel int clare.
Een vanden Heeren quam daer nae te gaste
Te Satroysen, daer hy die tijt was ghebeden.
Hy maeckte dat hijt alsoo doen paste,Ga naar margenoot+
270[regelnummer]
Dat hy metten Pater inden Pant ghinck treden.Ga naar voetnoot270
Pater, seyde hy, hoe langhe ist gheleden
Dat Heynken zijn proeve hier eerst quam stellen?Ga naar voetnoot272
Men seyt gheeren daermen af heeft hooren vertellen.
Na dat ick verstae ist seer constich ghevrocht
275[regelnummer]
En ghy gaefter niet voor dan spijse en dranck;
Ick wou dat ick die ghelasen aenmercken mocht,Ga naar voetnoot276
Ick hebbe daer naer soo grooten verlanck.
Tis goet (sey de Pater) ick weets u danck,
Ick hoor wel, ghy gaet oock in ons schade verblijden,
280[regelnummer]
En Ridders moeten voor ons vechten en strijden!Ga naar voetnoot280
| |
[pagina 32]
| |
Niet te min, Heynken doet soo zijns ghelijcke,Ga naar voetnoot281
Maer wat cant ons schaden, dat hy heeft gheten?
Nochtans waer ick nu yewers int stadt kijcke,Ga naar voetnoot283
Daer wort my dese saecke terstont verweten.
285[regelnummer]
Theeft my wel soo seer ghespeten
Dat hy zijn eygen schande niet en can gheswijghen;Ga naar voetnoot286
Sulck doet quaet en wilter noch eer af crijghen.
Daerom bids ick u, Heere, wilt hem bevelen
Dat hy van dit gecken neme verdrach,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Oft hy salder noch een waghenspel af spelen,
Soo hy van Gheestelijcke persoonen plach.
Ick weet raet, sey daer de Heer, stelt eenen dach,Ga naar voetnoot292
En laet u tsamen veraccorderen;Ga naar voetnoot293
Die vrienden doen menighen twist cesseren.
295[regelnummer]
Die Pater was te vreden, tdocht hem profijt
En duutsprake die wert aldus gheschoren:Ga naar voetnoot296
Sy en souden malcanderen doen gheen verwijt
En Heynken soude willecom zijn ghelijck te voren.
Dies heeft hy den Pater met eeden ghesworen
300[regelnummer]
Dat hy die saecken voorts soude houden secreet.
Twort haeste vergheten daermen niet meer af en seet.Ga naar voetnoot301
Dit is nu die saecke dat ick u dit schrijve,
Dat ghijt int secreet wilt segghen voort,
Op dat Heynkens beloefte warachtich blijve,
305[regelnummer]
Ghelijck ghy oock wel weet dat soo behoort.
Al wort dan hieromme yemant ghestoort,
Seght tis u int secreete ghesonden,
Op dat ghijt secretelijck voorts sout vermonden!Ga naar voetnoot308
|
|