‘Wat weet jij van Mengelberg?’
Het was de zoveelste keer dat een gesprek over Mahler een verkeerde wending nam. We woonden al in Heugem, ik zat in Maastricht op de middelbare school. De vader van de jongen die op school naast me zat was een liefhebber van Mahler.
‘Niets,’ zei ik, ‘ik heb alleen maar gelezen wat er in de krant staat.’
‘Juist, en dat tekent nou precies jouw onbenulligheid.’
‘Wat ik in ieder geval weet is dat hij dirigent was van het Concertgebouworkest van 1895 tot 1944, en dat hem in 1945 het dirigeerstokje is afgenomen.’
‘Jij weet niets van Mengelberg, en de kranten weten er ook niets van.’
‘Vond u hem een goeie dirigent?’
‘Ik zeg geen ja en ik zeg geen nee. Ik zeg alleen dat hij in Berlijn heeft gedirigeerd.’
‘Bent u wel eens in Berlijn geweest?’
‘Daar heb jij niets mee te maken.’ Voor de derde keer sloeg vader op de tafel. Dat was een keer te veel, hij maakte zich belachelijk. En hij wist het.
‘Ik begrijp niet waar je je druk om maakt,’ zei moeder.
‘Jij weet heel goed waar ik me druk om maak, mevrouwtje.’ Vader nam zijn bord van tafel en stond op.
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg moeder.
‘Daar heb je niets mee te maken!’
Hij liep naar de hal, ik hoorde hem de trap op lopen, zijn kamer in gaan, de deur van zijn kamer dichtslaan.
Een paar minuten later viel zijn bord op het terras in stukken. Mes en vork volgden.
Ik kon er niets aan doen, maar ik moest erom lachen.
Daarna volgden zijn reistas, zijn jas die open waaide en de tuin in fladderde, een doos met fietsgereedschap die openviel en waarvan de inhoud over de tegels rolde.
Eduard lachte ook, maar hij was nerveus.