drinken, een boek te lezen en te gaan slapen.
Spanning en nervositeit houden me uit bed.
Eerst moet ik moe worden, en dat word ik nadat ik gerookt heb. Ik krijg duizelingen en mijn benen worden zwaar. Dan pas kan ik slapen. Rook ik niet dan krijg ik gespannen spieren, behoefte aan krabben en zenuwachtig op de binnenkant van mijn wang bijten.
Ik weet niet waar die nervositeit vandaan komt, ik weet ook niet hoe ik aan die plotselinge behoefte aan vermoeidheid (want dat is het: een behoefte aan vermoeidheid) kom. 's Middags ben ik moe, doodmoe, 's avonds ben ik klaarwakker.
Nerveus dus, en gespannen.
En ik wil zo graag moe zijn. Vooral als het later en later wordt: ik rook, en ga de deur uit.
Hoe dan ook.
Weg.
De straat op.
Blok na blok verder als het moet: de striemende puntjessneeuw doet me niets, ik vind de barre kou (min twaalf) en de harde wind geen probleem! Ik wil me per se van sigaretten voorzien, ik móét. (Als er geen eten in huis is ga ik soms niet het huis uit.)
Van hasjiesj word ik moe en rustig.
Er staat een bus scheerzeep bovenop de wastafel. Op de vloer liggen kleren, boeken. Losse vellen papier, schema's, ontwerpjes. Een gedeelte van mijn proefschrift in flarden en opzetjes. Het horloge ligt op een rieten kruk, een paar plastic zakken met spullen die mee moeten.
Eindelijk ga ik hier weg; ik heb een huis gevonden in het centrum.
Het is dag geworden, het licht is zwak en grijs. Van de straat komen vage geluiden, auto's, stemmen, iemand schreeuwt een eind verderop. Naarmate je schreeuwen van