Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Herinnering aan Hildesheim. De stad heb ik weergezien in zilveren misten. De tremmen belden hoog en fijn. Ik liep naar den rand waar de huizenristen ten einde zijn. Ik zag naar de velden in den nevel en naar het raam in de laatste gevel, waar je zat met het hoofd in de ranke hand als een prinses in haar droomenland. De laatste glimpen weemoedig licht streelden je turend aangezicht, maar je zag het niet om de vele beelden die toov'rig langs je zielsoog speelden. Dit was het huis en dit was de straat, waar het roode brievenbusje staat. Ik zag het eens als een frissche vlag. als een blijde noot in den grijzen dag. Nu lijkt het een onverschillig ding. Zijn vorm schijnt grover, zijn rood lijkt vaal. Ik vlucht met mijn schoone herinnering vóórdat de stadsgoorheid mij achterhaal. Vorige Volgende