Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Het oude Huis. De Amerikaansche noteboomen met hun stammen als pilaren staan nog voor het huis te droomen en hun bladeren als varen ruischen in den koelen wind. Aan hun voet de rozestruiken, witte roosjes die bitter ruiken, als je aan boerderijen vindt. Ach, ze waren eens voor mij, en nu ga ik vreemd voorbij! Wie plukt nu jasmijnen, witte, zilverreinen? Als een diamanten pracht stonden ze in den zomernacht en hun weelderige geuren zweefde in open raam en deuren. [pagina 55] [p. 55] Aan het einde van het pad lag het huis zoo veilig, dat 's avonds lichtschijn straalde. ‘Home sweet home’ je haalde dieper adem, 't was zoo trouw, dat je 't vlug bereiken zou. Nu gaan andren langs het pad, dit ik veertien jaar betrad! Kamertje als een vogelnest onder 't schuine dak, met het raam tot op den grond, waar de oude beuk voor stond, wie slaapt in je schemerlicht? Zachte groene droomen van de stille boomen deden er mijn oogen dicht. Wie ziet nu hun twijgen licht en statig neigen? Vorige Volgende