Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Het Kindje. Hij is een kindje, onnoozel en klein, met witte haartjes, en wimpertjes fijn. Hij is een clowntje, dat je zóó boeit, dat je alles vergeet als je met hem stoeit. Hij is een schatje, een echte guit, en zóó'n charmeurtje, dat je besluit nooit iets meer te doen dan te zien hoe hij speelt, ravot - en jengelt als 't hem verveelt. Hij slaapt voorover op zijn kussen, zijn knuistjes op zij en z'n hoofdje er tusschen, als een konijntje dat de achterpootjes eerst onder z'n lijf trekt met vlugge stootjes en zijn achterdeeltje naar boven steekt: - precies een konijntje waaraan 't staartje ontbreekt. Hij likt aan alles en trekt aan je haar, patst op je gezicht met moedig gebaar en zit dan in eens in stom verbazen als hij een geluid voorbij hoort razen. [pagina 11] [p. 11] Soms houdt hij zijn hoofdje op zij en lacht met z'n wimpertjes neer, zoò guitig en zacht en zalig-verrukt als een engeltje, dat kleine stoute bengeltje! Ik heb mijn hart aan hem verloren, hij is mijn vrindje, mijn uitverkoren; ik wil met hem spelen dag en nacht. Er is nergens verdriet waar een kindje lacht. Vorige Volgende