Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Laren. Ik mag wel die regenzomers als de wind door de lovers suist en door de toppen der boomen een ernstig lied verruischt. En ik denk aan mijn kinderjaren in den tuin van Groenendaal aan de sparrenstraatweg in Laren, een dorpstuin wat simpel en schraal. Ik ruik weer de vochtige aarde en de phloxengeur lang het pad, en de appeltjes die ik bewaarde en in mijn boezelaar had. En de duizendschoonen kleurig, als een poppejurk zoo bont, verregend maar toch nog fleurig, lachten mij toe van den grond. Maar het meest in het winderige ruischen aan de punt van den dorpschen tuin hield ik van het boome-suisen waar ze bogen kruin op kruin: aan de punt van den tuin, verloren in het machtige windgeluid, stond een peinzend kind te hooren naar het lied van de eeuwigheid. Vorige Volgende