spelen, holt het dienstmeisje alweer naar boven, om te zeggen dat ze de luiken van 't salon niet open kan krijgen, en dat die oude mevrouw dus nu zoo goed als in 't donker zit.
‘Laat ze in 't donker! Wat raakt me dat!’ roept Van Rave.
‘Stil stil toch vader!’ smeekt Louise.
‘Jij wist dat we niet thuis waren; dat er belet was!’ snauwt Van Rave het dienstmeisje toe.
Maar de juffrouw had me gezegd dat ik die oude mevrouw, als zij soms komen mocht, moest binnenlaten.’
‘Zie-je wel! Zóo eindigen die ellendige complotten nooit! Als jij dat besteld hebt freule tooneelmamzel, dan moet jij nu ook maar zelf gaan zeggen dat ik niet te spreken ben.’
‘Maar Van Rave, bedenk toch....’
‘Dat die vrouw haar boeltje tot den laatsten zwavelstok moet verkoopen; ja juist dát bedenk ik.’
‘Is het niet edel? De boeken moeten immers bewijzen dat de crediteuren niet het minste recht op hare bezittingen hebben.’
‘De crediteuren.... Jawel faillissementen en crediteuren daar heb jij verstand van. Weet je ook misschien waar de percenten zijn die mijn dierbare schoonpapa nooit betaald heeft!?’
‘Papa ik bid u!’ zegt Louise; en dan: ‘Maar 't is onmogelijk dat u de oude mevrouw niet zoudt ontvangen. Zij zag u toen u naar boven gingt. Papa, zoo'n brave eerwaardige vrouw!’
‘Gezien? Ze heeft me niet gezien.’
‘Jawel; welzeker!’ klinken drie stemmen tegelijk.
‘Stil, jelui zult me nog dol maken. De moeder van zoo'n schurk! Ga jelui naar beneden; maar ik.... Nee, nee, gezien heeft ze me niet!’
‘Maar de oude dame heeft het zelf gezegd menheer.’
‘Scheer je weg! - Zelf gezegd! En..... wáarom dan niet te zorgen dat ze mij niet zien kon...!’
‘Papa, nu een vrouw van ruim zeventig jaren, vis-à-vis u de minste is, of u na het gebeurde het eerst een bezoek, misschien wel een afscheidsbezoek brengt, nu....’
‘De minste! Wie zegt je dat zij denkt de minste te zijn?’
‘Zij toont het: zij vernedert zich.’
‘Vernederen? Ei! Als ik haar sprak, zou ik haar rondeman zeggen dat ik het schandelijk dobbelspel veracht; zie-je veracht!’
‘U zult haar niet kwetsen, ik weet het beter. 't Was immers grootvader's spreuk: Zult ge wél varen, eert grijze haren!’
De woordenstrijd was nog niet teneinde. Maar een paar minuten later bevond Louise zich toch reeds in 't salon, en, het schoonste wat de straks geopende vensterluiken er aan 't licht brachten, was zeker wel het tweetal vrouwen, de grijze grootmoeder en haar lieveling, die er in 't einde den heer van Harzathe in Zondagsgewaad, met zijn echtgenoot zien binnenkomen.