| |
Drie en veertigste hoofdstuk.
Louise.
Louise, Archibald's oog-appel, zijn geestvol kameraadje!?
Ja, schrander is ze, en, een gezond oog schuwt geen licht.
‘Waar moet jij heen?’ zegt Van Rave nu hij zijn dochter, gereed om uit te gaan, ‘het atelier’ ziet binnentreden.
Misschien omdat Van Rave juist aan 't sausen met kromaatgeel op de nog onvoltooide sterren van de Generaals-portretten is, valt het hem op, zoo fijn en blank als zijn kind er uitziet; en wat vriendelijker herhaalt hij:
‘Ik vraag je kindlief, waar je naar toe gaat?’ Louise aarzelt even, doch zegt nu flink:
| |
| |
‘Ik ga de oude mevrouw Van Oudenolm bezoeken papa.’
‘De... oude... me... Wat! Ben je razend!’
‘U zult begrijpen papa dat ik, na 't gebeurde met mijnheer Van Oudenolm, toch toonen moet hoe hartelijk ik haar altijd heb liefgehad.’
‘Liefgehad! Die oude mevrouw; die gemeene boel! die bankroetiers! die....’ Van Rave kan van ergernis en verbazing den zin niet volenden.
‘Al is alles waar papa, dan zou ik toch een ongevoelig schepsel moeten zijn, indien ik de lieve oude vrouw, die mij van der jeugd afaan zoo oneindig veel goedheid bewees, nu niet in de armen vloog; als ik haar niet ging bewijzen dat ze haar liefde aan geen slecht ondankbaar schepsel heeft verspild.’
‘Liefde! Liefde! In de armen vliegen!’ roept Van Rave opstaande, terwijl hij 't palet met kromaatgeel van zich afwerpt: ‘Liefde! Moet ik zóo iets beleven! In de armen vliegen! Dien Archibald misschien, den verloopen bankroetier!’
‘Archibald was nog niet als deelhebber in de zaak opgetreden papa, en u zult dus erkennen dat aan hem 't allerminst het gebeurde te wijten is.’
Van Rave stampt op den grond:
‘De zoon van zulk een vader! Mijn God, en dat durft zijn partij te trekken! dat spreekt van liefde! Voor de schandvlekken der maatschappij; de bezoedelaars van eer en deugd, de vertreders van den naam dien zij “ierven”! Wil jij, kind, je opzetten tegen God en je vader? Ik die mijn vader altijd zoo hoog vereer; alsof ik gisteren nog geen daalder voor jelui aan verf had besteed; maar dat laat je me verdrogen en bederven, om me van dingen te spreken waar ik van gruw. Kind! ik ken je niet meer. Maar je blijft thuis! Je blijft thuis zeg ik je! In der eeuwigheid kan er geen verband tusschen die zwendelaars en 't geslacht der Van Rave's zijn!’
‘Van een verband of wat u daarmee bedoelt, had ik nog niet gesproken;’ herneemt Louise bedaard: ‘Ik heb u alleen gezegd dat het mijn plan is om de lieve oude mevrouw te gaan opzoeken. Ja zelfs, ik had u willen vragen of U met mij woudt gaan?’
‘Met je.... met....!’ - Van Rave ziet Louise aan alsof hij werkelijk gelooft dat de liefde voor dien knaap haar in 't hoofd is geslagen:
‘Ik, ik zou met je.... daarheen gaan!? Ik mee naar Den Driellaert! - Ha, dat is zoo'n helsche zet van je moeder: Bankroetiers sympathie!’
‘Papa, u hebt mij zeker nooit liefgehad;’ zegt Louise eensklaps op een toon, zóo treffend melodieus en gevoelig, dat men 't haar wel vergeven moet indien er tegenover dien man een beetje, een heel klein beetje tooneel in zit.
| |
| |
‘Watblief? Nooit liefgehad!’ zegt Van Rave: ‘Nota bene! Alsof je 't niet dagelijks ondervindt. Heb ik niet zelfs de totale opleiding van de kinders aan je zorgen toevertrouwd, omdat hier geen draaglijke school is, en ik het te druk heb? Niet liefhebben! Mijn God, wat, wát wil je dat ik meer doe!’
‘Ik wilde dat u mijn lieve moeder niet onrechtvaardig zoudt beschuldigen; en, dat U mij toestondt om naar Den Driellaert te gaan papa; U begrijpt toch dat mijn bezoek aan die goede oude mevrouw volstrekt noodzakelijk is!’
‘Wat! begin je weer van voren afaan?’ roept Van Rave: ‘Die goede oude mevrouw! Zeg liever waar 't op staat. Je wilt je vader's geslacht te schande maken. Om een gril, een zoogenaamde liefde, een ding dat in de lucht hangt, zul je vergeten wat ik gister-avond gezegd en gezworen heb. Je wilt nog heulen met den zoon van een suzjet dat me misschien - als God 't niet belet had - in zijn financieele speculaties zou hebben meegesleept en ten gronde gericht! Maar ik zeg je, zoo waar als mijn vader, -’ hier wees Van Rave op het verdraaide hoogbruine gezicht van een zijner kunstproducten: ‘zoo waar als de Generaal Van Rave onzen stam tot eer en roem was, zoo waarachtig herroep ik nooit wat ik éens gezegd heb!’
Ofschoon Van Rave's heftige uitval wel wat théatraal heeft geklonken, zoo was het hem toch aan te zien, dat zijn besluit onveranderlijk vast was genomen.
‘Ik wist het papa;’ zegt Louise met een bedaardheid die haar vader verrast: ‘Als ik het niet geweten had, dan zou ik misschien in stilte mijn bezoek op Den Driellaert hebben gebracht.’
‘In stilte! Wat zeg je? Als je het niet geweten hadt? Wát geweten?’
‘Dat u een gegeven woord niet terugneemt.’
‘Nooit! In der eeuwigheid niet!’
‘Ik zeg, dáarom papa, was ik er zeker van dat u mij 't brengen van een bezoek aan mijn goede.... aanstaande grootmoeder niet zoudt weigeren.’
‘Aanstaande grootmoeder....!? Aansta....’
Mijnheer Van Rave staat als met de lont aan 't kruit, gereed om een mijn te doen springen. 't Was goed dat Louise hem de hand op den arm lei:
‘Beste papa, u hebt een brief naar Den Driellaert gezonden.’
‘Wat? Een brief? Ja, jawel, om dien More te toonen dat men zich niet bespotten laat.’
‘U hebt in dien brief het accès gegeven dat mijnheer Van Oudenolm u vroeger verzocht had.’
Van Rave's versuft gelaat, doet zijn dochter te onaangenaam aan dan dat ze haar overwinning kan vieren. Snel vervolgt zij: ‘Door 'tgeen er gebeurd is papa, begrijp ik dat u er niet meer aan gedacht
| |
| |
hebt; maar, wat u éens hebt geschreven dat staat geschreven, niewaar?’
‘Geschreven! Niemendal heb ik geschreven.’
‘Uw brief heeft te veel indruk op mij gemaakt dan dat ik hem niet bijna woordelijk van buiten zou kennen.’
Ei! een brief door hém geschreven kent zij bijna woordelijk van buiten! Ofschoon Van Rave van dien brief niets weten wil; dat men van buiten kent wat hij gedacht, gesteld, gediplomatiseerd heeft dat.... enfin het stemt hem iets kalmer.
‘'t Was uw wensch papa, het geluk van uw kind te bevorderen. Hoor, 't waren uw eigen woorden: “Het is hem - dat bent u - een dure behoefte zijn kind gelukkig te zien.”
Natuurlijk! Dat was juist en verstandig uitgedrukt. Maar denk jij dat je gelukkig zoudt zijn met iemand die, naar 't algemeen gevoelen, in lichtzinnigheid zijn tijd verbeuzelt?’
Louise weet zich te beheerschen.
‘U hebt in dien brief geschreven, dat de voorbeeldige wijze waarop uw jeugdige vriend naar het algemeene oordeel, zich zijn voorbereidende kundigheden ten nutte maakt, u volkomen vrijmoedigheid geeft....’
‘Jawel, dat stond er; dat heb ik geschreven: naar het algemeene oordeel. Maar het oordeel van gisteren is het oordeel van heden niet. We hebben nu zekerheid dat die mooie menheer een gemeen individu is.’
Louise bijt zich op de lippen. Maar even bedaard herneemt ze:
‘In uw brief stond papa, dat u, na deugdelijke inlichtingen, ten volle verzekerd waart, dat u Archibald's karakter tot geen lichtzinnige handelingen, tot geen trouweloosheid instaat acht.’
‘Verzekerd!’ roept Van Rave vuurrood geworden: ‘dat stond er niet. Ha, ik heb het concept nog. - Wacht! - We zullen zien.’
En Van Rave heeft zich een oogenblik later overtuigd dat hij het werkelijk geschreven heeft. Maar, kan hij nu bekennen dat die deugdelijke inlichtingen hem - na het gebeurde met More - als zeer bruikbaar voor zijn huwelijks-uitzicht van Louise met het huis Van Oudenolm & C., als 't ware geïnspireerd zijn geworden?
‘Dat was mijn vertrouwen, mijn goed hart. Maar....’
‘Zie papa, hier hebt u gezegd,’ valt Louise in terwijl ze met den vinger op het papier wijst: ‘dat u elk lichtvaardig vonnis veracht.’
‘Mijn God, kind, je zult me met je drogredenen nog razend maken. Zwijg! Alsof niet alles als dag en nacht veranderd was! Begrijp je dan niet dat die jongen, al was hij een engel van deugd en trouw, in der eeuwigheid jou man niet kan worden? Je weet toch wat er gebeurde, en dat zijn vader een eervergeten schurk is.’
| |
| |
‘Nee papa, dat weet ik nog niet.... een eervergeten schurk!?’
‘Maar ik weet het, en de heele wereld is ervan overtuigd dat de laagste praktijken hem niet te min zijn geweest om met het geld van rijk en arm te kunnen dobbelen. Wou jij de dochter van zoo'n schelm worden! Zouden mijn kleinkinderen, de achterkleinkinderen van den Generaal Van Rave,’ - mijnheer wees nogmaals op zijn kunstproduct - ‘zich niet eeuwig schamen indien ze 't besef kregen dat hun grootvader een gemeen bankroetier was geweest?’
- Kieschheidshalve, en ook ter wille van haar goede stiefmoeder, zal Louise dit anticipeeren op de schande van hare kinderen, maar niet beantwoorden. Mijnheer Van Rave scheen te vergeten dat zijne spruiten uit het tweede huwelijk - de kleinkinderen van den beroemden Generaal, maar tevens de kleinkinderen van een gefailleerd koopman - die schande, zoo het hun als schande kon toegerekend worden, levenslang zullen dragen. - Arme broertjes en zusjes!
‘Maar moet ik U herhalen papa, dat Archibald in geen geval aansprakelijk is voor 'tgeen zijn vader mocht gedaan hebben. Van zijn jeugd afaan had hij een tegenzin in de bankierszaak. Hij is veel meer artist dan handelsman, en....’
‘Je gebazel verveelt me!’ schreeuwt Van Rave, met een geweldigen stamp op den grond: ‘Onzinnig schepsel, denk jij dat je van den wind kunt leven? Ik heb je geluk bedoeld; dat staat in den brief, niewaar, dát staat er?’
‘Ja papa, maar....’
‘Maar!!! Als die menschen straat-arm zijn, dan is dat geluk verkeken! Heb je dan geen oogenblik gevoeld dat ik die partij geschikt voor je achtte, in de meening dat er fortuin was; jawel: “overtuigd dat het onze oudervreugd zou verhoogen wanneer wij ons kind gelukkig zouden zien;” dat schreef ik, maar versta-je: als de vrouw van een vermogend bankier!’
Nogmaals kost het Louise moeite om zich te bedwingen:
‘Ik geloof niet dat u het werkelijk meent papa. Rijkdom maakt niet gelukkig....’
‘Wat? Rijkdom niet gelukkig! Blief-je te zeggen misschien dat het plezierig is te moeten tobben zooals wij?’
De woorden: Indien U nuttig werkzaam waart dan zou het niet noodig zijn; zweven Van Rave's dochter wel voor den geest, maar op deze wijze treft een gemoed als het hare den vader niet:
Op te jeugdigen leeftijd met een vijftigduizend gulden en zijns vaders naam alleen gebleven; slechts matig met geestesgaven bedeeld; bij zijn tweede huwelijk door een bittere misrekening teleurgesteld, is er voor Louise zooveel verschoonbaars in 'tgeen ze, met kinderlijke liefde, haars vaders zwakheden noemt. Meermalen echter heeft
| |
| |
zij haar meening laten doorschemeren, dat eenige werkzaamheden 's-mans geluk en het welzijn van de zijnen zou bevorderen, doch, het eenige gevolg daarvan is in 't einde het ontwaken van des vaders kunstvuur geweest, ter verheerlijking van zijn beroemden naam.
Nu zegt ze:
‘Ik weet dat bekrompen omstandigheden, vooral in onzen stand, niet aangenaam zijn; maar wie jong is en sterk, behoeft geen fortuin van ouders of grootouders om gelukkig te worden. Zich door de wereld slaan; werken; iets tot stand brengen, en dan - ja, zijn werk beloond zien, dàt is geluk!’
Louise sprak bij ondervinding, maar dewijl haar vader die ondervinding niet deelt, en vreezend dat toch haar woorden hem zullen gekwetst hebben, wijst zij, ofschoon 't haar moeite kost, naar zijn kladschilderij, terwijl ze vervolgt: ‘U hebt óok de ondervinding papa, dat het gelukkig maakt wanneer men iets tot stand brengt.’
Louise's kleine vertooning heeft meer bewerkt dan de treffendste woorden 't zouden gedaan hebben. Haar kunstgreep uit liefde, werkte, althans voor een oogenblik, uitmuntend.
Innige zelfvoldoening sprak er uit Van Rave's oog terwijl het op zijn meest voltooide kunststuk bleef rusten.
‘'t Verheugt me Louise, dat je eindelijk schijnt te begrijpen dat mijn werk waardeering verdient;’ zegt Van Rave op vrij wat kalmer toon dan hij tot nu toe gesproken had: ‘Ik laat er mij niets op voorstaan kind; ja zelfs, ik weet zeer goed dat het niet volmaakt is; maar, zoóveel is zeker, dat ik door mijn werken bewijs wát ik voor mijn kinderen overheb, zoodat ze nog van mij spreken zullen als ik reeds lang in het graf lig. Dit stuk is voor Willem. Het bevalt je niewaar?’
Neen, al zou ze 't nu willen, huichelen kan Louise niet. Maar toch, met een zijdelingsch antwoord kan zij zich redden:
‘U weet wel papa, dat het portret van grootvader mij altijd zoo heel veel plezier deed.’
‘Jawel, maar dit! Ik meen of je dit stuk bevalt? Dat het geen Rembrandt of Rafaël is dat weet ik heel goed; zóo dwaas ben ik niet; maar de gelijkenis, de kleurenmengeling, watblief? Je vindt het mooi niewaar?’
De verzoeking was groot. Indien Louise van de gelegenheid wil gebruik maken; indien zij komedie wil spelen; indien ze haar mond tot een bewonderend lachje plooien en slechts een eenvoudig: Welzeker, heel mooi, ten antwoord wil geven, 't zou misschien voldoende zijn om het vaderhart voor zich te winnen; maar, zulk een komediespel is geen kunst: 't is bedrog, 't is huichelarij:
‘Mij dunkt dat het nog lang niet is wat het wezen moet,’ zegt zij aarzelend zacht: ‘maar, als men 't ook zoo weinig gedaan heeft als u.....’
| |
| |
Die laatste pleister zou weinig baten. Louise's angstig gezichtje heeft den vader nog meer dan haar antwoord overtuigd, dat ook zij zijn werk, zijn talent - de hemel weet om welke reden - miskent en veracht.
Een stortvloed van de ongerijmdste verwijtingen: Louise's heulen met individuen als die More - nota béne! - haar zucht om op alles wat haar vader doet met laatdunkendheid neer te zien; het verheffen van laffe zoutelooze kunstenmakerij en prultooneel-schrijverij zooals van dien Archibald, ten koste van studiewerk zooals dit; haar verachten van eigen naam en familie, - 't waren zoo vele dissonanten die Louise's eerlijk gemoed moesten treffen; en, nog 't hardst klonk ten slotte het streng bevel, om onder geen voorwendsel hoegenaamd, die bankroetiers-familie te bezoeken. Ja, mijnheer Van Rave herhaalde het nóg eens, dat zijn neuswijs kind, die van de schilderkunst geen greintje begrip had, voor altijd moest weten, dat hij nooit haar hand aan een jongen zou geven die, schuldig of niet, zoo arm als de mieren was.
Louise heeft haar vader geheel laten uitspreken. Zij geeft den moed niet verloren. Door valschheid heeft zij den vader niet willen winnen, zij hoopt dat de waarheid hem treffen zal.
‘Het spijt mij papa, dat u mijn eerlijk antwoord zoo kwalijk genomen hebt,’ zegt ze zacht: ‘maar u hebt mij geleerd de waarheid te spreken.’
‘De waarheid! Wat wát is waarheid!?’
‘Waarheid is het in allen geval dat u in dien brief......’
‘Alweer die brief....! Ik weet er genoeg van. Ga!’
‘Nog een oogenblik papa. U acht de eer van uw naam boven alles.....’
‘Ja, maar jij niet!’
‘Juist omdat ik uw naam niet wil gesmaad zien, moet ik u nóg eens wijzen op 'tgeen u zelf hebt geschreven. Zie het maar na; in uw brief staat het duidelijk: Geld en rijkdom zijn het niet die zij als nietig slijk begeert, maar.... de liefde van onzen jeugdigen vriend om zijn zelfs wil alleen.... Ziet u papa, dat staat er. En als u nog straks hebt gezegd dat u een gegeven woord nooit terugneemt, in der eeuwigheid niet, dan weet ik wel zeker dat de woorden van dien brief - met uw naam onderteekend, en met grootvader's zegel bekrachtigd - u heilig zullen zijn.’
En Louise had overwonnen. - Wel liep Van Rave met een vuurrood gelaat de groote holle kamer in drift op en neer, zoodat het bijna voltooide kunststuk en de andere doodverven ervan trilden; wel ontrolde er van tijd tot tijd een woord aan zijn mond dat liefst maar verzwegen zal worden, en nam hij een paar malen zijn concept-brief ter hand teneinde nog eens te zien of zijn diplomatisch schrijven inderdaad ‘al dien onzin’ bevatte, om het ten
| |
| |
laatste met een verwensching op den grond te werpen; maar - waarachtig, hij had het geschreven. En als straks de lichtstraal: dat die brief, aan het adres van den ouden heer Van Oudenolm, dezen niet kan geworden zijn, door Louise is verdonkerd met de opmerking, dat de oude mevrouw hem zeker zal geopend hebben, of ook, dat het adres: De heer A. Van Oudenolm, zonder meer - aan Archibald alle vrijheid zal hebben gegeven om den brief als aan hém gericht te beschouwen, dan verwenscht de heer Van Harzathe wel het voorbedachtelijk terughouden van een paar titels, ‘waarop die oude Van Oudenolm zoo trotsch was’, maar de overtuiging dat hij zich leelijk vergist heeft, alsmede Louise's troostrijk besluit dat, ofschoon haar liefde voor Archibald wel nooit zal verminderen, een echtvereeniging toch in de eerste jaren tot de onmogelijkheden zal behooren, zoodat zij voor haars vaders gezin nog lang dezelfde kan blijven - doet Van Rave met een wrevel gebaar besluiten:
‘Ga jij je gang, en doe wat je wilt, maar, denk niet dat ik dien troep zal bezoeken; waarachtig niet!’
De terugwandeling van de stad naar Den Driellaert heeft den jongen Van Oudenolm goedgedaan.
De lente die zoo plotseling en reeds zoo vroeg uit haar schuilhoek was te voorschijn getreden bleef ook heden vriendelijk lachen niet om te spotten met het leed dezer wereld, maar, om haar oude en toch altijd weer nieuwe lied te doen hooren, van 't voorbijgaan der donkere dagen, en de hoop op een blijdere toekomst.
Ernstiger gestemd dan hij 't ooit te voren geweest is, doch tevens opgewekt door het ten slotte onwrikbaar genomen besluit om, inweerwil van 'tgeen hij zal missen en de hinderpalen die hij voorziet, met alle kracht zijn talent te ontwikkelen, betreedt Archibald het vriendelijk landgoed, dat hem nochtans schijnt toe te roepen: We zijn oude kameraden, maar, 't zal nu op een scheiden gaan.
‘Waar is mevrouw?’ vraagt Archibald bij het binnenkomen aan den huisknecht.
‘Ik geloof op hare kamers menheer.’
‘Alleen?’
‘Ik ben naar 't dorp geweest, maar ik meen gehoord te hebben dat menheer Briks de notaris er is.’
Archibald klopt aan de deur van het boudoir.
‘Wie is daar?’ klinkt mevrouw Van Oudenolm's stem.
Archibald opent de deur ten halve. Hij begrijpt dat zijn grootmoeder van de zaken die zij met den notaris te bespreken heeft, nu voor hem geen geheim zal maken; maar toch, al hebben de treffende gebeurtenissen den band tusschen grootmoeder en kleinzoon ook vaster toegehaald, zonder noodzaak zal Archibald niet dan na
| |
| |
een duidelijk verlof dit heiligdom betreden. Hij ziet de kamer in, doch, zijn vraag besterft hem op de lippen.
Inplaats van het perkamenten gelaat van den notaris, ziet hij twee oogen waaruit een hemel van liefde hem tegenstraalt.
Terzij op den rand van grootmoeder's lagen stoel gezeten, haar arm om den hals der oude vriendin geslagen, zóo ziet Archibald daar eensklaps dat heerlijke beeld vol levensfrischheid, 'twelk hem sinds den vorigen avond zoo gedurig, doch 't meest in een nevel voor oogen stond, maar dat hem tevens, zoo mogelijk, nog dierbaarder geworden is. Bergen, zeeën en afgronden hebben Archibald van zijn dierbare gescheiden, en ja, nog zelfs in dezen oogenblik gevoelt hij hoe het woord van haar vader, hun beider geluk voor altijd heeft vernietigd, maar toch, de verrassing is hem te machtig:
‘Louise! Is 't mogelijk!’ zegt hij met trillend geluid terwijl hij ijlings op haar toetreedt.
Of het mogelijk was? Wat zou voor 't waarachtig liefhebbend vrouwenhart onmogelijk zijn! - Van het oogenblik dat de makker der jeugd, zich haar vriend voor het gansche leven heeft genoemd, en van haar het ja-woord ontving, stond zijn naam in haar borst, als een naam in graniet.
En wat zou Louise weerhouden om zelfs nu, in het bijzijn van Archi's goede grootmoeder, den lieven zwaarbeproefden vriend, die haar in zijn armen drukt en haar gelaat met kussen der reinste liefde overdekt, met de innigste teerheid tot hem opziende, de handen saam te klemmen om den hals, en hem, ofschoon sprakeloos, tóch met haar rozenlippen alles alles te zeggen, wat haar overvol gemoed aan den dierbare te zeggen heeft. |
|