nog uw voetstap te hooren, maar gij liet mij alleen met mijn gloeiend hoofd en mijn bonzend hart. O, ik versta en gevoel het: In mijn ongelukkigen vader, dien gij zoo hoog hebt vereerd en kinderlijk liefhadt, acht ge u, evenals die koude wereld, bedrogen; en - als men dan lastert dat de zoon van dien man, op klaarlichten dag in de armen van een schuldige vrouw werd gevonden, dan, dan zegt ge toch angstig: Als het eens waar was!
- Als het eens waar was! Neen, neen! Zij wil, zij zal het niet gelooven; zij volgt mij naar die woning; zij ziet er de zieke; zij valt mij in de armen en....
Eensklaps huivert Archibald bij een naren klank die er aan zijn eigen mond is ontsnapt.... IJdele droomen van zaligheid hebben hem het brein verward. Vervlogen is alle hoop op geluk; onmogelijk is de band geworden die hem, in de laatste maanden vooral, zoo zalig was, zooveel zaliger zelfs dan de band die hem aan het jeugdige leven verbindt: Al zou zijn engel hem ook de achting en liefde schenken die hij nooit heeft verbeurd; al kon zelfs - 'tgeen nimmer gebeuren zal - een onbeduidende dwingeland de glorie op den naam van een vader en 't uitzicht op een vermogendeu schoonzoon, prijs geven om het geluk van zijn kind te verzekeren, éen enkel woord heeft voor altijd den slagboom doen vallen die hem van de dierbare scheidt:
- De eerlooze bankroetier! - O Louise, dat ik die woorden vernemen moest! trilt het op Archibald's lippen: De hand zou verlammen wanneer ze moest danken voor uw bezit; de mond verstommmen die vader durfde noemen wie den mijne in 't aangezicht sloeg.
Liefelijk en stil was de avond, maar Archibald zag en gevoelde 't niet meer: Dor was het veld, en eenzaam zijn pad; het lied van den nachtegaal klonk als een schaterlach, en de maan was een sikkel die zichtbaar, bij 't dalen, al rooder en bloediger werd.
Toen grootmoeder en kleinzoon elkander den volgenden morgen ontmoetten, toen was het beiden wel aan te zien dat de slaap hen maar luttel verkwikt had.
- Arme jongen! zuchtte de oude moeder in stilte; maar zij kon niet vermoeden wat hij uit liefde voor haar verborg.
- Arme lieve grootmoeder! dacht Archibald, maar vermoedde niet dat háar de nacht zoo eindeloos lang is geweest, omdat het waar was, waarachtig waar, wat hem in het donkere voorhuis van Harzathe de borst heeft verscheurd.
Nadat mevrouw Van Oudenolm - wier morgenkleeding onwillekeurig aan een diepen rouw herinnert - de valgordijnen tot bijna aan de vensterbanken heeft neergelaten, en zich daarna op haar gewone plaats aan de ontbijttafel heeft gezet, zegt zij:
‘Archi, ik moet je een commissie opdragen die je bewijzen zal