| |
Zeven en dertigste hoofdstuk.
In 't donker.
Even voor het binnenrijden van Den Driellaert, heeft Archibald het martelend stilzwijgen toch moeten afbreken. De omstandigheid dat hij zijne grootmoeder in de woning van juffrouw Lindeman heeft aangetroffen, wettigt zijne meening dat haar strakheid en voortdurend zwijgen, het gevolg zijn van vroegere opvattingen die zij tot klaarheid heeft willen brengen, doch waarin zijne komst haar verhinderd heeft. Archibald aarzelt, maar dan zich geweld doende, zegt hij zacht:
‘U zult niet boos worden lieve grootma; maar, met een goed doel heb ik u straks een onwaarheid gezegd: Er is geen oude kennis die u wacht; maar....er kwam een tijding die....u zeer onaangenaam zou zijn, en ik kon u die in tegenwoordigheid van vreemden niet meedeelen. Er is geen kwaad bij lieve grootma: papa is gezond, heel gezond; maar..... zijn reis zal veel langer duren dan wij meenden. Zijn zaken houden hem op; hij is.....’
Maar 't was genoeg. - God zij dank, de grijze moeder en haar kleinzoon....ze hadden elkander niets te openbaren.
Twee handen klemden vast ineen.
De hand van den jonkman getuigde dat hij die dierbare steunen zou, zoo waarachtig als hij haar liefde verdiende; en de trillende hand der sprakelooze grootmoeder gaf het antwoord, dat zij haar geliefd kleinkind vertrouwde, en dat, zonder hem, haar levensmoed verloren zou zijn.
Maar toch, ja toch, onhoorbaar beefde er een stem in haar geschokte ziel: Hij zal terugkomen mijn trouwe bedrogen August. De wereld moge hem smaden, maar zijn moeder weet dat hij edel, dat hij onschuldig is.
Tegen den avond van dienzelfden dag bevond mevrouw Van Oudenolm zich in haar boudoir. 't Was haar gewoonte er na het dinee een oogenblik te rusten. Archibald heeft haar gedrongen nu
| |
| |
wat spoedig te gaan, want de slaap zou haar zeker goeddoen. Tot hare kamers heeft hij haar vergezeld, en nadat hij een zoen op haar bleeke wang had gedrukt, heeft hij gefluisterd:
‘De slag is zwaar lieve grootma, maar wij weten immers dat papa zoo gauw mogelijk zal terugkomen. In 't buitenland wordt hij vast door zijn vele relaties instaatgesteld om de overdreven geruchten spoedig tot zwijgen te brengen, en, hoe schrikkelijk het wezen mag, door omstandigheden die men niet kan voorzien, gebeurt zoo iets toch heel dikwijls, niewaar! Slaap nu maar rustig moedertje-lief, er zal een tijd komen, dat wij aan dezen dag, als aan een stormdag zullen denken, een dag die wel schrik bracht en veel neersloeg, maar die ons toch gelukkig tezamen liet.’
Mevrouw Van Oudenolm was nu alleen. Zij zelve heeft zooveel mogelijk dit oogenblik verhaast, doch niet om rust te zoeken in den slaap. Bij haar tehuiskomst heeft zij onder de brieven die inmiddels door den bode waren aangebracht, er een gezien aan háar adres, van een haar zeer bekende hand. Archibald had het niet bemerkt dat zij dien brief zeer haastig heeft verborgen.
Innerlijk dankbaar dat haar dierbare zoon, zijn grijze moeder geen oogenblik vergeet, en juist nú haar vurigen wensch voorkomt, zoo heeft haar toch de moed ontbroken, om hem in Archibald's tegenwoordigheid te lezen, of zelfs maar vluchtig in te zien; immers ze had dan haar Archi de inzage ervan niet kunnen weigeren, en hoe licht kon toch de brief iets bevatten 'twelk de vader moest wenschen dat voor zijn kind verborgen bleef.
Ternauwernood bevindt mevrouw Van Oudenolm zich in haar boudoir, waar de lamp met het groene lichtschermpje reeds ontstoken en de groote sluimerstoel als naar gewoonte reeds tusschen den zacht flikkerenden haard en de tafel geplaatst is, of haar bevende handen verbreken het zegel van den brief die het postmerk London draagt.
- Uit Londen! - August had gezegd dat hij naar Brussel of mogelijk nog naar Parijs ging.....:
‘Dierbare Moeder!
Wanneer gij dezen brief ontvangt....’
Mevrouw Van Oudenolm die, bij de tafel staande, het geschrift zeer nabij de lamp heeft gehouden, beeft zóo geweldig, dat zij de letters op het klepperend papier niet meer onderscheiden kan.
't Is beter een oogenblik te wachten. Zij moet zich herinneren dat ook het bitterst leed den mensch ten zegen verordineerd wordt; zij moet zich herinneren dat het de roem der vrouw is, sterk te zijn in de uren van 't bangst verdriet.
De oude moeder drinkt een glas water. Bij de mogelijkheid dat
| |
| |
men haar verrassen zal, doet zij de boudoir-deur op slot. Nu verplaatst zij de lamp van het midden naar den rand der tafel; zet zich in den stoel, en, met het besluit om zich ook nú te houden aan het woord, eenmaal door haar stervenden echtvriend gesproken: ‘Gij zijt een kloeke vrouw Anna, blijf het als gij mij verliezen zult, ter wille van hem voor wien gij moet leven;’ leest zij den brief van hém voor wien ze zich in vroegere jaren werkelijk kloek heeft gehouden:
‘Dierbare Moeder!’
‘Wanneer gij dezen brief ontvangt, moet het u reeds bekend zijn in welke droevige omstandigheden ik mij bevind. God heeft het zoo gewild! De kansen der fortuin zijn wisselvallig. Lieve Moeder, de slag die het huis Van Oudenolm & Co. heeft getroffen weegt mij slechts zwaar ter wille van onzen naam, en mijn scheiding van u en van mijn dierbaren zoon. In mijn diep geschokten toestand, ternauwernood aan de woede van een storm voor Dover ontkomen, ben ik niet instaat u geregeld en kalm te schrijven; doch mijn plicht en mijn liefde voor u gebieden mij, om u zoo spoedig mogelijk de waarheid te melden van 'tgeen Nijd en Laster wel terstond in 't ongunstigst daglicht zullen plaatsen.
Geliefde Moeder, de toenemende bloei van ons huis, waren wij voor een goed deel verschuldigd aan kleine of grootere speculaties waartoe mijn compagnon mij sinds vele jaren wist te bewegen, en die doorgaans met den besten uitslag bekroond, mij een onbepaald vertrouwen op zijn financieel doorzicht moesten schenken. Voor weinige weken deed Baling mij den voorslag om een kans te wagen die zeker gelukken zou, en volgens zijne berekening ons minstens een dividend van driemaal honderdduizend gulden moest opleveren. Reeds in de laatste dagen van mijn tehuis-zijn, bleek het, dat de kans zeer hachelijk stond, en het fonds van dag tot dag daalde. Baling beproefde het middel om door “geruchten” en “berichten uit het buitenland” - ter goeder trouw door eenige dagbladen opgenomen - het artikel te doen stijgen en kooporders uit te lokken. Is het noodig en plicht dierbare Moeder, bij een naderend gevaar het hoofd fier te verheffen, zulks is het inzonderheid voor den man van zaken, wanneer het ophouden van zijn krediet zijn “to be or not to be” wordt. De belangrijke zaak in quaestie riep mij naar Amsterdam. Ik had er een beslissenden stap te doen. Om allen schijn van onzen wankelen staat te vermijden, verzocht ik u - alweder op aanraden van Baling - mij met Archibald te vergezellen. Mijn verblijf in de hoofdstad moest voor hen met wie ik mij in betrekking zou stellen, allereerst het karakter van een pleizierreisje dragen. Wat ik - bijna zeker dat alles reddeloos verloren zou zijn - dien laatsten avond gedurende de tooneelvoorstelling leed, terwijl ik
| |
| |
aan u en ook aan de heeren die ik ter fine onzer zaak in de koffiekamer ontmoeten zou, verplicht was een opgeruimd gelaat te toonen, 't is mij onmogelijk u zulks te beschrijven. Toen ik u des avonds mijn besluit mededeelde om 's-anderendaags niet met u terug te keeren, maar naar Brussel te gaan, toen had ik reeds de vreeselijke zekerheid dat Baling's doorzicht ten eenenmale gefaald, en hij ons huis reddeloos ten val had gebracht.
Dierbare Moeder, het oogenblik van ons laatst vaarwel vergeet ik nimmer......’
- Ons laatst vaarwel!.... De oude moeder blijft op die letters staren. 't Was haar al gedurig bij 't lezen zoo vreemd, zoo schemerachtig geworden; nú is het alsof die woorden haar de oogen gansch en al verdonkeren. - Kloek Anna kloek! weerklinkt de stem in haar borst, en dan - hoe kon zij de eenvoudige waarheid een oogenblik voorbijzien: Een laatst vaarwel is immers het vaarwel dat men 't laatst heeft gewisseld. - Zij haalt met trillende vingers de lamp nog een weinig naar zich toe, en leest verder:
‘... U, en mijn eenigen zoon welgemoed naar ons vriendelijk landgoed te zien vertrekken; u te moeten vaarwel zeggen terwijl ik, in 't onzekere of Baling niet misschien reeds ons kantoor had verlaten, de seconden telde, in duizend angsten dat sommige woorden vermoedens hadden opgewekt die mijn voorgenomen reis naar 't buitenland nog verijdelen konden, was mijne schijnbare kalmte eene marteling erger dan de dood.
Maar ik verdiep mij heden in die bittere beschouwingen niet. Ik heb iets anders, iets beters te doen dierbare Moeder. Nu reeds door de zee van u gescheiden, zend ik u, met mijn innigste heilbeden, den smeekbrief om uw zoon het leed te willen vergeven 'twelk hij u op uw ouden dag onwillens berokkenen moest. O ik gevoel het diep dat ik krachtiger het hoofd had moeten bieden aan die steeds voortwoekerende zucht van mijn compagnon naar 't bezit van 'tgeen vergankelijk is. Wat men misdeed, men heeft het misdreven, maar, God is mijn getuige dat mijn goed vertrouwen ten opzichte van een alles trotseerenden compagnon, toch mijn eenige schuld bij onze ramp is.
Zullen er, dierbare Moeder, helaas zoo velen zijn, die zich evenals wij, het goed vertrouwen in Baling gesteld, op 't bitterst beklagen, God zij dank, sinds vele jaren mocht ik ervoor zorgen dat bij een mogelijke ramp, de vrouw aan wie ik naast de Voorzienigheid mijn leven en nog zooveel meer te danken heb, niet in 't ongeluk zou gestort worden: Terwijl De Driellaert met al zijn aanhoorigheden, op uw naam te boek staat, heb ik latere aankoopen van hofsteden en landerijen, evenzeer steeds op úw naam doen inschrijven; en, ofschoon niet zonder protest van uwe zijde,
| |
| |
naamt gij de kleine attentie met erkentelijkheid aan, niet bevroedend misschien, dat mijne handelwijze nog iets meer dan eene hulde mocht heeten.
Ben ik verplicht geweest om ook voor mij zelf tenminste zóoveel uit de desolatie te redden, dat ik, verre van mijne dierbaren, althans niet aan de ellende ten prooi zou worden, Godlof, dat ik voor alles waken mocht dat mijne geliefden instaat zullen blijven, om - zij het ook in een andere plaats van ons vaderland - op denzelfden voet te kunnen voortleven.....’
Archibald Van Oudenolm hoort een slag in 't bovenhuis. 't Klonk uit de richting van het boudoir. In een oogenblik is hij boven. Hij luistert aan de deur, doch verneemt er niets dan een geregeld terugkeerend geluid 'twelk doet vermoeden dat zijn grootmoeder in den slaap eenigszins zwaar moet ademhalen. Maar dat geluid is toch vreemd; het wordt sterker. - Archibald klopt op de deur.
Er komt geen antwoord.
‘Grootma! Bent u wakker?’ roept hij vrij luide, terwijl hij terzelfdertijd de deur wil openen. Maar de deur is van binnen gesloten. Luider klinkt nu Archibald's angstige stem. Zooeven had hij bemerkt dat geen schijnsel van licht tusschen dorpel en deur te bespeuren was. Nogmaals doet hij een vruchtelooze poging om zich den toegang tot het boudoir te verschaffen. Reeds is Geertrui de linnenmeid, - mevrouw Van Oudenolm's oudste en meest verknochte dienstbode - komen toeschieten. In de keuken was haar alles bekend geworden.
‘Och, 't is zeker niemendal menheer;’ zegt ze zacht, terwijl zij mede een vergeefsche poging doet om de deur te openen: ‘Maar - 't zal immers niets wezen. Dat de goede mevrouw wat onrustig droomt, 't laat zich begrijpen.’
‘Ga weg Geert, ik wil er in! De deur trap ik open!’
‘Mijn hemel menheer, wees toch bedaard. 't Is honderd tegen éen dat er een pook of tang is gevallen, en dat je grootma van de onrust wat zwaar aan 't droomen raakte. Laat mij eens roepen. - Mevrouw!’
Ook nu komt er geen antwoord; doch, het straks vernomen geluid klinkt weer zeer duidelijk, en Geertrui die nogmaals verzekert, dat het inderdaad een zware slaap moet zijn, weet menheer Archibald te bewegen om nu naar beneden te gaan. Mevrouw sluit de deur wel eens meer, en, dat er geen licht te zien is, 't zal door het lichtschermpje komen, of wel dat mevrouw om beter den slaap te vatten, het licht terzij van den schoorsteen heeft gezet. Zie, Geertrui zal hier de wacht houden, daar kan hij op aan.
Niet zoodra is Archibald vertrokken, nochtans om zoo spoedig mogelijk met eenige sleutels terug te keeren, of de oude dienstbode heeft reeds met hetzelfde doel van de naaste kamers de sleutels
| |
| |
genomen, en ze zachtjes ofschoon vruchteloos in het slot beproefd. Ook zij vreest maar al te zeer dat er met de oude mevrouw iets gebeurd is. 't Zou waarlijk geen wonder zijn wanneer de goede vrouw zoo'n toestand met den dood bekocht. Och, het moet verschrikkelijk wezen om van den grootsten rijkdom zoo ineens tot armoede te geraken. En dan, groote God, wat ze al niet door de knechts van mijnheer heeft vernomen, zie, dat is méer dan een vrome moeder op de wereld verdragen kan.
En binnen het anders zoo vriendelijk boudoir, heerscht nu een naargeestig donker, slechts luttel verhelderd door de flikkering van het haardvuur, 'twelk matte glansen op zilveren haren werpt en vluchtige spooksels op den wand te voorschijn roept.
Eensklaps door een nameloos wee overstelpt, had de oude vrouw het ternauwernood bemerkt dat zij, bij het eensklaps terzij werpen van dien onzaligen brief, de lamp heeft omvergestooten.
- De lamp gebroken! Het kleed bevlekt! Donkerheid rondom haar! - Maar ach, wat gaat het die bedrogen moeder aan! Werd niet alles in en rondom haar, verbrijzeld, bezoedeld en in diepe duisternis gehuld!
Achterover in haar zetel, het gelaat met de beide handen bedekt, verkeert de fel geschokte vrouw al spoedig in een zonderlingen toestand van lichamelijke afmatting met een onbewustheid van 'tgeen er in haar onmiddellijke omgeving of met haar zelve geschiedt, bij een heldere voorstelling van 'tgeen haar weervoer, ja zelfs bij een levendige werkzaamheid van den geest, instaat om bergen te verzetten.
Werd de moeder geknakt en vermoord: het hart der edele vrouw klopt nog met vollen slag.
Haar zoon, háar kind een huichelaar! Sinds jaren de speler met het geld van rijken en armen!
Hij sinds jaren erop bedacht om zich en de zijnen te vrijwaren, indien 't geluk, bij zijn roekeloos spel, hem in 't einde verlaten mocht!
O, op ontzettender wijze dan ooit eene moeder haar kind verloor heeft zij haar zoon, haar afgod van zijn voetstuk zien storten.
Neen, moederlijke zwakheid verontschuldigt hem niet:
- Zijn zorg voor haar behoud was list;
zijn beursspel, misbruik van vertrouwen;
het toegeven aan de verleiding, onteerende zwakheid; het gedurig werpen van alle schuld op een ander, ellendige lafheid. En ja, dat alles moet hij vernemen.
Bij den zonderlingen toestand waarin de oude moeder zich bevindt, is het droevig stenend geluid 'twelk haar gorgel ontsnapt, voor haar zelve alsof het klanken zijn - telkens afgebroken woorden die den zoon als toeschreien:
| |
| |
dat hij den naam van God met de lippen geëerd, maar Hem nooit in 't hart heeft gedragen;
dat zijn zorg voor zich en de zijnen een voortdurende moord aan zijn geweten, een huichelen van dien hooggeëerden zin voor waarheid en recht is geweest.
En nu - van nabij en van verre verneemt zij stemmen, en hoort zij 't geklop en gebons.... op al de deuren en vensters van het gevallen huis.
Daar zijn ze, de rijken die hem een deel van hun vermogen; de geringen die hem hun spaarpenningen hadden toevertrouwd.
En ze dreigen, en eischen dat hij zal teruggeven wat hun ontnomen werd.
En aan gindsche zij van den Oceaan, daar staat hij, - rustig als altijd, en hij zegt, met deelnemende stem, dat immers alles alles wat hij achterliet, aan zijn oude dierbare moeder behoort.
Daar staat hij; en zijn eenigen zoon drukt hij zoo roerend de hand; en met een bewogen stem smeekt hij hem, om toch, met 't oog op God, den weg van eer en deugd te betreden.
En een breede gordijn daalt plotseling neer.
En de voetlichten glanzen met vurige tongen omhoog.
En de wanden van een reusachtig gebouw weergalmen van een helschen kreet die het Bravo! Bravo! doet hooren.
En de breede, zeer breede gordijn gaat weer op....
En zie, daar verschijnt hij. Van den diepen achtergrond treedt hij over het breede tooneel naar voren. Hij glimlacht, en buigt....
- O God, o groote God, hij is het, August, haar dierbare zoon, haar geliefd, haar eenig kind! |
|