Barbara Burkes was in 't eerst een weinig van haar montanen toen ze de oude mevrouw, al zoo vroeg en zoo gansch onverwacht, zag verschijnen.
- 't Was hier zoo'n boel, ziet-u, maar ze had het ook juist zoo volhandig gehad; want, Burkes was erop gesteld, ziet-u, dat de versche kropjes en de bakworteltjes er een beetje opgeproperd uitzagen eer ze naar de keuken gingen. - Dat er nog weinig geweest was? Och ja, ziet-u, Burkes zei altijd dat een mensch wel kon zaaien en natmaken, maar dat de Heer toch den wasdom moest geven. Niewaar? Mevrouw zou dat ook wel weten.
Mevrouw wist het. - Maar Goddank, het mandje dat vrouw Barbara, zonder medeweten van haar altijd werkenden echtgenoot, tegen den avond naar den vriendschappelijken heer van De Koekamp zou brengen - omdat zoo'n fijn man, die wist wat een mensch toekwam, toch ook niet altijd ingemaakte snijboonen en zuurkool kon eten - dat mandje had ze juist nog tijdig, met een rok er over, in de bedstee gezet.
't Viel vrouw Burkes niet mee dat de oude bemoei-al - zooals zij heimelijk haar meesteresse noemde - nú al de ronde wilde doen.
In het badkamertje stond juist een mand met leege fleschen, die eigenlijk in mevrouw's wijnkelder thuis behoorde, en...
‘O met alle plezier mevrouw; als mevrouw maar in aanmerking wil nemen dat ik juist vandaag alles bezemschoon had willen maken; want zie-je.... en als men.... en....’
Maar de oude mevrouw was reeds de deur uit.
De overvloed van spinraggen, zoowel in het kruidenkamertje als in het badvertrekje, moet mevrouw wel overtuigen dat vrouw Barbara ‘letterlijk geen tijd heeft gehad om in de laatste veertien dagen een hand eraan uit te steken’, maar, als zij met bevreemding in het eerste vertrekje nog een bord met een schier onherkenbaar beschimmeld stuk brood bemerkt, en in het tweede vertrekje, behalve eenige soortelijke overblijfselen van een eenvoudig avondgerecht, de nog gansch ongeredderde attributen van een waschtafel bespeurt; dan lijdt het geen twijfel dat er nog een andere reden moet bestaan die de tuinmansvrouw, reeds wat langer dan veertien dagen, heeft belet om den boel hier wat in 't gereede te houden.
- Och neen, dat mevrouw het hier nog alles zoo vindt, 't was zelfs niet omdat ze letterlijk stijf van de rhumatiek, dikwijls werk heeft om zich op de been te houden, - en waarom mevrouw 't dan ook niet kwalijk zal nemen dat ze nu maar even op deze mand gaat zitten - neen, er is nóg iets anders dat haar letterlijk overstuur heeft gemaakt als ze maar eenvoudig aan het opknappen van die kamertjes dacht.
‘Wat er hier voorviel mevrouw, zie, dát schroeft een mensch die gevoel voor zijn volk heeft, het hart toe.’