ik wete in hoeverre de door mij voorloopig te nemen maatregelen uwe goedkeuring wegdragen, oftewel hoe gij dezelve, met het oog op de kantoorwerkzaamheden, meent te moeten wijzigen.
Gij weet hoe Archibald ons in Amsterdam te bewegen zocht, om er nog een dag langer te blijven, teneinde - ter vergelijking, zooals hij zeide - ook eene voorstelling van den troep te gaan bijwonen die in December te Arnhem gespeeld heeft. Ofschoon uw antwoord, dat het “de boer op den edelman” zou wezen, hem zichtbaar zeer onaangenaam trof, zoo verwonderde het mij toch eenigszins dat hij later geen poging meer deed om mij nog tot blijven te bewegen, indien uw vertrek dan al geen uitstel mocht dulden. Hoe kon ik echter denken dat Archibald, bij die schijnbare berusting, vermoedelijk terzelfdertijd een plan beraamde, 'twelk den zoon van mijn altijd in handel en wandel zoo oprechten August, meer dan onwaardig was. Ter zake....’
Hier volgde eene beschrijving van hetgeen er binnen de stationswachtkamer en in den trein, en ook verder, na mevrouw Van Oudenolm's afstappen bij het hek van Den Driellaert gebeurd was; de feiten - hoezeer ook naar waarheid vermeld, - nochtans beschouwd met het oog der fel geschokte grootmoeder.
Het vervolg van den brief luidde:
‘Ik behoef u niet te zeggen August, welke pijnlijke uren ik op die reize heb doorgebracht, temeer dewijl er vooraf gezorgd was, dat de persoon in quaestie ook de cabriolet der diligence met ons zou deelen, en ik ter vermijding van eene demonstratie, het ruilen van plaatsen onraadzaam achtte.
Zoodra mij, tot Archibald's zichtbare, zeer groote ontsteltenis, de naam en qualiteit der jonge dame bekend waren geworden, hield ik mij overtuigd dat de ongesteldheid van dat schepseltje eene komedie was, zooals er maar al te dikwijls door dat volkje, op Gode tergende wijze gespeeld worden. Immers de oude heer door wiens tegenwoordigheid ik vernemen moest aan wie Archibald zijne hulp had verleend, gaf haar al spoedig zijn bevreemding te kennen dat zij heden om ongesteldheid de stad verliet, terwijl hij haar nog gisteren avond, vol leven en lust als koningin in een kluchtspel had zien medewerken. Dat onze Archibald - zéker van uwe afwezigheid - eene ontmoeting met de actrice in het stationsgebouw bewerkte, helaas, ik kreeg er door de herinnering aan een, even vóor ons vertrek, vluchtig opgevangen woord, de zekerheid van; doch, naar alle waarschijnlijkheid heeft hij zelf niet vermoed waartoe zijn rampzahlige daad dat impudente wezen zou prikken, en hóever zij hem voeren zou:
Bij het verlaten van het hôtel had ik den commissionnair onzen