| |
| |
| |
Twintigste hoofdstuk.
Een pleegvader.
Ternauwernood had Rosa Brons den tijd om haar Gedenkboek en de straks tezaamgewrongen courant in de secretaire te werpen en die te sluiten, alvorens een persoon wiens tred op het portaal was vernomen, het hoofd om den hoek der kamerdeur stak.
De hoop die vluchtig bij 't vernemen van dien voetstap in Rosa's oog heeft geschitterd, maakt aanstonds plaats voor teleurstelling, zichtbaar in het fronsen van haar donkere wenkbrauwen, nu zij instee van haar Casper, nog in dit laatste uur vóor middernacht haar pleegvader aan den ingang bespeurt.
‘Ik zag dat er nog licht op de voorkamer was;’ zegt Brons terwijl hij binnentreedt, en, tooneelmatig rechts en links ziet alvorens de deur te sluiten: ‘Je bent alleen, dat weet ik, want sinjeur is na de voorstelling weer den anderen kant opgegaan, en ik weet ook dat je nog altijd te preutsch blijft om te toonen dat je niet om hem verlegen bent.’
‘Vader, ik verzoek je er aan te denken dat in die kamer, dáar, mijn kinderen slapen;’ zegt Rosa met een bijzonderen klemtoon op het voorlaatste woord.
‘Jawel, ik zal ze niet wakker maken;’ herneemt Brons naderkomend, terwijl hij zich in een armstoel nabij de kachel zet, en, met de opmerking dat het hier ook niet warm is, het bijna uitgedoofde vuur oppookt en van nieuwe brandstof voorziet.
Rosa had van die kou niets gevoeld; bovendien 't was tijd om naar bed te gaan, en ze wilde dus wel gaarne weten wát den man nog zoo laat deed aankomen.
‘Juist omdat je overdag de kinders en eeuwig de oude Neel over den vloer hebt, ben ik wel gedwongen om ná de voorstelling te komen als ik een fatsoenlijk woord met je spreken wil. - Heb je rum of cognac?’
‘Nee;’ zegt Rosa kortaf. - Voor wien zou ze rum of cognac hebben indien Baars des avonds geen grogje meer dronk.
‘Geef me dan een kop warme koffie. Ik zal je toch wel een kop koffie waard zijn. Watblief?’
Rosa antwoordde niet, maar schelde, en verzocht aan de oude Neeltje, om achter 't water wat op te stoken, en voor menheer Brons een kop koffie te zetten.
Inmiddels heeft de regisseur een brief uit zijn portefeuille te voorschijn gehaald, en als Neeltje vertrokken is, geeft hij Rosa
| |
| |
den brief met de woorden: ‘Waarachtig, als ik je eigen vader was dan kon ik niet meer voor je doen dan ik altijd en ook nu weer gedaan heb.’
‘Van den baron?’ zegt Rosa terwijl ze met een blik vol verachting het adres beziet. En dan, zonder het couvert te openen, doet ze een haastigen tred naar de kachel, en werpt den brief in het vuur.
‘Hemel! kind, ben je razend!’ roept Brons terwijl hij aanstonds met de pook vruchteloos beproeft om den brief te redden: ‘De inhoud is van het grootste belang. Ik weet wat erin staat; tenminste wat hij van plan was te schrijven, ja dat weet ik!’ en Brons grijpt de tang en doet hiermee een vernieuwde poging om het reeds bruin geschroeide epistel te vermeesteren. - Ha! Brons heeft den brief met de tang gevat; doch, op 'tzelfde oogenblik zou zijn hoop met recht in rook verdwijnen, want eensklaps sloeg de brief in lichtelaaie vlam, en stak zelfs tot buiten de kachel, een sarrende vuurtong tegen hem uit.
‘Je bent een uilskuiken; een onverstand!’ herneemt Brons met een wanhopigen blik in het vuur: ‘Wat er in dien brief zwart op wit stond, dat was zoo goed als een certificaat, een kredietbrief, een contract. Dom, ellendig dom ben je Rosa; zoo'n partij doet zich je heele leven niet meer voor. Die Baars is ons ongeluk!’
‘Zóo! ons ongeluk!?’
‘Ja; als zijn valsche tronie je niet al zes zeven jaren een rad voor de oogen had gedraaid, dan zou je misschien al lang de wettige vrouw van mijnheer More, een rijke kolonels-zoon zijn geweest; en, als de schaamtelooze eedbreker je niet in een ziekelijke begoocheling hield, dan zou je nu tenminste naar goeden raad luisteren.’
‘Ei, goeden raad! En die is?’
‘Je houdt je dom Roosje, maar zoo waarachtig als ik je van klein kind afaan heb liefgehad....’ - Om 't voordeel dat ik al spoedig zou aanbrengen denkt Rosa - ‘zoo waarachtig is er nooit een mooier kans op geluk en voordeel geweest dan nu. De brief dien je daar zoo roekeloos hebt verbrand, bevatte niets meer of minder dan 'tgeen ik met den baron heb afgesproken. Geheimhouding, onvoorwaardelijke geheimhouding, dat is het eenige wat hij verlangt. Niets dan de tegenstand van een paar volwassen zoons en dochters weerhoudt hem om je voor 't oog van de heele wereld tot vrouw te nemen.’
‘O was dát de reden! Nu, dat laat zich hooren;’ zegt Rosa snel, terwijl ze naar de deur der slaapkamer ziet.
‘Niewaar, de reden is zoo klaar als de dag? Als zulke volwassen kinderen den man beginnen te plagen, dan zou jij zelfs niet instaat zijn om hem het leven genoeglijk te maken. Zie-je dáarom
| |
| |
had hij maar twee eischen: Liefde en discretie. - Stil maar Roosje, ik weet en begrijp alles; nú zelfs nog beter dan toen we laatst een beetje driftig werden. Jawel, 't zou mogelijk kunnen zijn dat Baars je later nog weer in genade aannam. En dan die kindertjes je allerliefste kindertjes niewaar? Ik begrijp het; maar je moet de zaak ook van den anderen kant bekijken.... Watblief, zei je wat?’
‘Niemendal. Van den anderen kant....?’
‘Laat me de waarheid zeggen Roosje: Zelfs de braafste man van de wereld keert niet tot een oude liefde terug als hij er eens van verzadigd is.’
Rosa siddert inwendig, maar zwijgt.
Brons, aangemoedigd door die kalmte, zoo geheel instrijd met Rosa's eerste heftigheid, vervolgt met overreding:
‘Wat jij blijft hopen kind, dat is precies zooveel waard als 'tgeen ik hier van mijn hand blaas - phht! Heeft hij in vier weken een voet over je drempel gehad? Heeft hij naar je engelen van kinders omgezien? - Vertrappen, wil hij je; niet slechts als vrouw, maar ook als kunstenares. - Denk je nóg misschien dat ik zoo spreek uit persoonlijken haat tegen den schoelje?’
‘Schreeuw zoo niet, de kinders slapen!’ valt Rosa eensklaps in, met een stem die Brons vluchtig doet opkijken. Doch, haar gelaat is in de effen plooi, en hij kan dus vervolgen:
‘Denk dat niet Roosje, want al lang zou ik mijn eigen weg zijn gegaan, indien ik niet voor jou belang te waken had. Ik moest geen man zijn, en niet weten wat ik indertijd met mijn publiek heb gedaan, wanneer ik een tergend slavenleven als waartoe deze direktie mij vernedert, niet lang reeds moe was. Maar ik duldde en verdroeg het alles om jou Roosje.’ - Natuurlijk denkt Rosa, want alleen om mijnentwil heeft men al je flaters door de vingers gezien. - ‘Maar nú loopt de maat over,’ vervolgt Brons: ‘en jij hebt maar éen enkel woord te spreken om die schaamtelooze direktie te toonen dat men zich niet straffeloos mishandelen laat.’
‘En dat woord?’
‘In den brief dien je daar zoo roekeloos hebt verbrand, moest het staan. Je weet wat ik op 't oog heb. De troep van Stoppelaar is aan 't zieltogen. Met een tienduizend gulden en versterking van personeel, zou de zaak gered zijn. Zoodra jij ja hebt gezegd Roosje, ben ik eerste direkteur, en zal - natuurlijk met jou bovenaan - eens toonen dat iemand die zijn publiek kent en weet wat een publiek op de planken verlangt, nog instaat is om duiten te slaan. Ik zal ze toonen,’ Brons begon nu van tijd tot tijd zijn volzinnen met een vloek te versterken: ‘ik zal ze toonen, dat ik meer tooneel in mijn pink heb, dan zij met hun beiden in d'r heele lijf. Zulke direkteurs! Ze binden je de vleugels, en willen dat je vliegen zult. Wat de regisseur gelast als hij de mise-en-scène regelt, 't is meestal
| |
| |
alsof het tegen de coulissen wordt gezegd. In den laatsten tijd liep het de spuigaten uit! In het stuk dat nu avond aan avond gaat - natuurlijk alleen omdat er gestookt en geïntrigeerd wordt, en die Reene een nieuwkoop is - ziet men de zotste dingen gebeuren. Die prul van een Heldera draait tusschenbeiden maar familiaar den rug aan het publiek toe. In 't derde bedrijf van dat vod - waarin je hoegenaamd geen verf hebt - gaan ze om de tafel zitten, waarachtig alsof ze bij d'r eigen thuis zijn. In de scène van de markt, loopt alles - op juffrouw Reene's hoogwijzen raad en doordrijven - door elkaar, alsof er geen publiek in de zaal was; en, zoo waarachtig als hier dit kop koffie staat, zoo waarachtig begint dat Floortje al van jij en jou te praten, nota bene tegen d'r zuster die toch precies zoo goed als zij, voor de dochter van een Generaal speelt. - O kind, de boel walgt me! Mijn God, heb ik niet de Aballina-Flodoardo bij Van Hooi gespeeld dat het daverde in de tent: Flodoardo!’ fluisterde Brons door den neus bij wijze van extra-representatie; en dan met een geweldig gorgelgeluid: ‘Aballino!’ En nogmaals met dezelfde fijne stemschakeering: ‘Aballino.... Flodoardo!’
‘En dus?’ vraagt Rosa.
‘Watblief...? - Wel, en dus: dat ik meer dan iemand de man ben, om als acteur-direkteur voor het publiek op te treden. Maar, we moeten samenwerken kind, dat wil zeggen, we moeten op geen twee gedachten hinken. Gaan en blijven dat is even onvereenigbaar als haten en liefhebben. Ik zeg je dat we gaan moeten. Wat de lui betreft die we noodig hebben om 't ontbrekende personeel van Stoppelaar aan te vullen, dat komt in orde. Jij bent nommer éen, dat spreekt vanzelf. Mijn persoon, direkteur-acteur, dat is drie kun je zeggen. Van de heeren hebben: Wilkes, Tiedeveld en Moda mij hun woord gegeven, mits hooger salaris; van de dames hebben we bruine Bet en de oude juffrouw Lowee. Samen negen personen! Negen personen waaronder wij. Ik lach me ziek,’ vervolgt Brons terwijl hij opstaat en zich langdurig de handen wrijft: ‘Letterlijk ziek, als sinjeur zijn schaapjes telt en een van zijn vroegere lievelingstukken De Herberg in 't Zwarte Woud of De Scherprechter van Livorno niet meer bezetten kan.’
‘Dus de contracten verbreken?’ zegt Rosa wier gelaatstrekken niet goed te onderscheiden zijn, dewijl zij straks in een hoek der kamer op een cauzeuse is neergevallen, en de met bloemen beschilderde lampekap, de uiteinden van het vertrek tamelijk in 't donkere laat.
‘Natuurlijk!’ zegt Brons: ‘Een band die me knelt wil ik verbreken; en wát is een contract anders dan een onzinnige band! Wilkes en Tiedeveld hadden bezwaren.’
‘Hoe is 't mogelijk!’ zegt Rosa.
| |
| |
‘Niewaar? Ze meenden dat zoo'n contract verbindend was, en dat ze last met de justitie konden krijgen. Maar ik heb hun die gekheid uit 't hoofd gepraat. Zoo'n contract is een wassen neus, precies als de heele wet; je kunt er gerust de pijp mee aansteken. Ben je dát nu met me eens Roosje?’
‘Dat je er de pijp mee kunt aansteken; zeker.’
‘O, omdat je laatst op dat stuk wat driftig werdt, was ik bang dat je nog bezwaar zoudt maken. Maar je begrijpt het dus óok. De traîter die je vergeet en vernedert .....’
‘Schreeuw zoo niet!’ roept Rosa weer met een dreigenden blik.
- Hé! Brons wist waarachtig niet dat hij zoo luid heeft gesproken:
‘Nee, ze slapen gerust;’ herneemt hij, even luisterend, met het hoofd naar de zij der slaapkamer gekeerd; en nog zachter: ‘Ik beweer Roosje, dat jij niet alleen je pleidooi met vlag en wimpel zoudt winden, maar nog bovendien dat je een eisch tot schadeloosstelling zoudt kunnen doen. Waartoe ben je aangenomen? Om te spelen niewaar? Een acteur of actrice gaat een engagement aan om te spelen; om gehoord, gezien en toegejuicht te worden. En wat d.....dan zeg ik, dat een direktie die je niet laat spelen - nu al zoo lang achtereen, om zoo'n paar onzinnige kamerstukken door hun favorietjes te laten opdreunen - dan zeg ik dat zoo'n direktie zich 't eerst aan contract-verbreking heeft schuldig gemaakt. Watblief?’
‘Watblief?’ herhaalt Rosa alsof zij 't niet best heeft begrepen.
‘Wel, dat iedereen me zal toestemmen dat hier de direktie haar contract verbreekt;’ herneemt Brons; en dan op de cauzeuse toetredend zet hij zich naast Rosa, en vervolgt - terwijl Rosa echter schier in 'tzelfde oogenblik opstaat om den door Brons verlaten post bij de kachel te gaan innemen: ‘Zie-je, van jou besluit hangt nu alles af Rosa, zoowel mijn direkteurschap als de belangen van de anderen die hier letterlijk armoe lijden. Ja, ik herhaal het Rosa, dat van jou besluit alles afhangt.’
‘O ik dacht dat je geheel alleen om mijnentwil .....’
‘Waarachtig, waarachtig kind!’ valt Brons weer haastig in: ‘Zie-je, dat waren maar bijkomende redenen. We zijn het allen eens dat jij moet gewroken worden. En wij zullen je wreken als je niet zwak bent, en toonen wilt dat geen ziekelijk gevoel je weerhoudt om je eer als kunstenaresse en als vrouw tegenover den eedbreker te handhaven.’
- Mijn eer als vrouw wil hij redden! zegt Rosa onhoorbaar, terwijl een blik vol verachting, voor Brons in 't halfdonker verborgen blijft. - Haar eer als vrouw!! Alsof zij op die eer ooit aanspraak heeft kunnen maken! En, zal hij ooit te herstellen zijn? Zooeven nog moest zij 't vernemen, dat Casper ‘den anderen kant’ was opgegaan. - En toch, nu het onwaar is dat hij die lasterlijke kritiek heeft geschreven; nu hij onschuldig is terwijl zij hem zoo vele weken
| |
| |
voor den speler van die valsche rol heeft gehouden, o, nu zou het toch mogelijk kunnen zijn dat ook die andere schuld slechts een zeer geringe is. Ja Rosa gevoelt het, van het oogenblik afaan dat Casper het eerste vriendelijke woord tot Flora heeft gesproken, is zij zelve ijverzuchtig en minder lief, somwijlen zelfs bits en grof jegens hem geworden; Casper zou haar niet verwaarloosd hebben indien zij hem vaster met haar liefdevolle armen omklemd had; indien - ja, nu gelooft zij het zeker - indien dat kind, die nieuweling, niet een volleerde komediante in 't leven, ja, een slang in duivengestalte ware. - En nochtans, men zegt dat Heldera en Reene elkander beminnen; dat Flora stroef en stuursch tegen haar direkteur is; en dat de reden waarom Heldera zoo plotseling het Gezelschap heeft verlaten, wel degelijk door Baars is uitgelokt.
‘Is het waar dat Heldera geen contract had?’ vraagt Rosa eensklaps naar Brons omziende.
‘Aha, spreek je dáarvan Roosje,’ zegt de regisseur haastig: ‘Ja, dat schelmstuk van den traîter spant boven alles de kroon.’
Rosa ziet weer voor zich, en mist op dit oogenblik de kracht om dien man den toon wat lager te doen stemmen. Zij bijt zich op de lippen.
‘Ei!’ zegt ze: ‘wat deed hij?’
‘Het rechte zal men er niet van vernemen,’ antwoordt Brons geheimzinnig: ‘Men zegt dat het maken van een contract, toen Heldera even voor de reis werd aangenomen, is verzuimd of uitgesteld; maar ik geloof dat het hem op de eene of andere manier is ontstolen. Hoe 't zij, Baars heeft hem op straat gezet, en zonder dat de arme kerel ook maar de geringste schadeloosstelling kon vorderen.’
‘En de reden?’
‘De reden Roosje;’ lacht Brons terwijl hij haar weer nadert: ‘Wel, moet je 't nóg eens hooren wat de reden is geweest?’
‘Nee, zwijg!’ zegt Rosa, plotseling vuurrood geworden.
- Welke waarde kan zij hechten aan 'tgeen die man haar als waarheid vertelt! - Wie is hij; en wat wil hij van haar?
Ter wille van een kleine lijfrente heeft Brons haar, toen ze nog zeer jong was, van een stervende moeder onder zijn hoede genomen, en gaarne gezien dat het schoone veelbelovende kind, al spoedig met zijn naam de planken betrad. En wat hij begeert? Na eerst de voordeelen van hare liefde voor Casper te hebben genoten - zonder ooit door raad of waarschuwing haar jeugd voor de gevaren die haar reeds zoo vroeg omringden te hebben behoed, en 't allerminst voor den lichtzinnigen stap die haar zoo bitter berouwt - tracht hij thans zichzelven te wreken en tevens een beter bestaan te verschaffen, door haar te drijven zoowel tot de verbreking van den band die háar steeds heilig was, als van het contract waardoor ze
| |
| |
nog voor drie jaren aan het tooneelgezelschap verbonden is. Maar erger nog: steeds op eigen wraak en voordeel bedacht, zoekt hij haar te bewegen om zich tot het peil der schaamteloozen te verlagen die, uit de laagste drijfveeren haar liefde huichelen, en de liefde onteeren.
Brons heeft zijn pleegdochter eenige oogenblikken stilzwijgend waargenomen.
- Ai! hij zal het toch nog verliezen, tenzij hij ‘met grof geschut er op los gaat’.
‘Rosa,’ zegt hij met gekunstelden ernst: ‘als ik zwijgen moet, dan zwijg ik, en zal begrijpen dat je liever vertrapt wordt en van armoede wilt omkomen dan waarachtig gevierd en gelukkig te zijn, èn als kunstenaresse èn als de teerbeminde vrouw van een eerwaardig man, wiens geluk slechts jou geluk zal wezen, en die je toekomst voor altijd verzekeren wil. Ik zal zwijgen Roosje, als je werkelijk meent dat de schandelijke behandeling van den man die je bedroog, niet ten volle je besluit zou wettigen; zwijgen, als je meent dat het leven aan de zij van een alom geacht en vermogend man - een baron! - werkelijk iets anders zou zijn dan het leven 'twelk je reeds zooveel jaren met den trouwelooze hebt geleid ....’
De stoelleuning waaraan Rosa zich heeft vastgeklemd trilt in haar handen. Een schriller toon dan in den nacht toen een onzichtbare mond, in die tuinmanswoning, haar vonnis velde, heeft nu haar oor getroffen. Die man, die pleegvader durft haar zeggen, dat haar verbintenis met Casper, waarvoor hij vroeger zoozeer heeft geijverd - terwijl hij bij Rosa's wederstreven, een zoogenaamd ‘vrij-huwelijk’ juist als den modelstaat tusschen man en vrouw heeft verheerlijkt, - dat die verbintenis, - Rosa's heilig verbond - niets anders dan een leven van oneer en verachting is geweest; hij durft haar zeggen, dat de moeder van de kleinen die daarginder slapen, gelijkstaat met eene ..... die zich verkoopt! O, wat haar kookt in de borst en bruist in het hoofd, dat moest haar dien stoel doen opheffen, om voor eeuwig den mond te doen verstommen die haar zoo schaamteloos belasteren en hoonen durft.
Maar Goddank! de woedende storm gaat voorbij. Schuldig, ja, schuldig voor God en de menschen zou ze wezen, indien haar hand den ellendeling trof, ofschoon hij haar jeugd ten verderve is geweest, en haar nu nog een dolk in de borst heeft gedrukt.
Rosa's besluit is genomen: - Dit zal de laatste keer zijn geweest dat ze dien man in haar tegenwoordigheid heeft geduld. Zijn naam draagt ze niet langer. Zijn persoon veracht ze, zooals ze zijn raad vervloekt. En dan, wanneer zij haar Casper de lagen meldt waardoor dit wezen hem tracht te benadeelen, en de moeder zijner kinderen te ontrooven zoekt; wanneer Casper 't ervaart dat Rosa's liefde, die hem onverdeeld bleef gewijd, voor geen schatten der aarde te
| |
| |
koop is; dat zij een misstap vergeven, ja een afdwaling van den tooneeldirekteur in 't eind zelfs vergeten kan, dan, o, dán zal hij haar in zijn armen sluiten en - liefhebben als weleer.
- Maar hoe! is het een slang die zijn doodend venijn op haar spuwt? Heeft zij die woorden verstaan; de bedoeling er goed van begrepen?
‘Wat, wát heb je gezegd?’ klinkt het dof van Rosa's lippen.
‘Wat ik gezegd heb? Mij dunkt ik sprak anders duidelijk genoeg Roosje-lief. Ik heb je gezegd, 'tgeen ieder lid van het Gezelschap weet, behalve jij met je blind geloof: In de koffiekamer heeft Baars al sedert acht dagen de felicitaties aangenomen. De blonde Reene is evenwel wat voorzichtiger, dan jij bent geweest. Zonder een huwelijk wilde ze niets van hem weten. Nú evenwel is die zaak in orde: Over een paar maanden, zoo moet hij zelfs nog dezen avond gezegd hebben: zou de bruiloft van Cloris en Roosje in levendigen lijve door den direkteur vertoond worden; maar, inplaats van het oude Roosje, zou dan een Floortje optreden, een mooi blond duifje, de lust van 't publiek.’
Tot het weinige 'twelk de eerste actrice, ten haren nutte, van den pleegvader heeft geleerd, behoorde de kunst om zonder zich te bezeeren eensklaps als dood, of wel in zwijm tegen den vloer te slaan.
Een pijnlijke snik heeft er geklonken. - Onwillekeurig deed Brons een schrede achterwaarts:
Met het hoofd schier rakelings langs de gloeiende kachel, is Rosa op den grond gevallen, en 't moest den regisseur wel treffen, dat die val voor de eerste maal niet volgens de regelen der kunst heeft plaats gehad. |
|