| |
Elfde hoofdstuk.
Een laat bezoek.
Nadat Archibald straks zijn besluit had genomen, heeft hij tevens gevoeld dat hij zijne beschermelingen nog moest vaarwel zeggen. Er mocht van komen wat wilde, maar hij kon zich voor 't vervolg bij die artisten niet ‘onmogelijk’ maken. Indien hij nu wegbleef, dan zou men hem immers later met glimlachend medelijden beschouwen - het bestrafte bange naar bed gejaagde kind. Hij moet zich tóonen, vooral tegenover een actrice als Rosa Brons.
Die schouders? - Neen, waarachtig niet. Dat ze hem soms nog eens voor den geest komen, 't is niet onnatuurlijk, maar geen andere drijfveer spoort hem aan dan de krachtig ontwaakte zucht om ten nutte van zijn lievelingskunst te doen wat er gloeit in zijn borst, en 'twelk hem niet mogelijk zal zijn indien hij nú terug blijft. De ervaring van de kleedkamer strekt hem slechts tot geruststelling dat men bij actrices niet al te veel op de étiquette behoeft te letten. Intusschen hij vreest niet nú reeds ongelegen te zullen komen, dewijl de dames nog slechts kort geleden naar het tuinmanshuis zijn gegaan, en er - 'tzij op haar kamers of wel bij den tuinman, toch eerst gesoupeerd zullen hebben.
Zachtjes treedt Archibald zijn kamer uit, en gaat langs de breede trap naar beneden. - Hij wist niet dat de slinger van de groote gangklok zoo'n geweldig leven maakte. Ofschoon die klok bijna aan
| |
| |
't eind van de gang in 't benedenhuis staat, hoort hij haar reeds hier, zóo duidelijk en hard, alsof zij alarm slaat. Maar 't is goed dat de klok zoo'n leven maakt; men zal dan 't openen van haar deurtje niet hooren als hij er aanstonds de gaanderij- en oranjeriesleutels uitneemt die altijd binnen de kast hangen.
Op dit oogenblik, terwijl Archibald juist de onderste trap bereikt, schrikt hij geweldig. Boven hoorde hij zeer snel eene deur openen. Zooeven had de trap gekraakt. Zijn vader zal het gehoord hebben, en komt hem nu haastig achterna..... Archibald staat roerloos. Hij wil zijn licht uitblazen. Indien zijn vader hem weerhield, dan zou hij instaat zijn.....
- Goddank, 't behoeft zoover niet te komen. Hij hoort een plof op den corridor. De laarzen werden buiten gezet. De deur gaat weer dicht.
Onwillekeurig nog een blik naar boven werpend, vervolgt Archibald nu sneller zijn weg. Zeer behoedzaam opent hij de groote klok; tast naar het knopje er binnen, doch, als een slag treft hem de ontdekking dat de sleutels niet op hun gewone plaats hangen. - Ahzoo, zijn vader heeft voorzien dat hij doen zou 'tgeen hij werkelijk van plan is; 't is een bewijs, denkt Archibald, dat papa inderdaad gevoelt zooals ik; dat hij 't ook zou gedaan hebben indien hij in mijne plaats ware.
Archibald is spoedig van de ondervonden teleurstelling bekomen; hij weet zich te redden. Naast de deur van de gaanderij aan 't eind van de zijgang, bevindt zich een zeer klein raampje. Toch is dat raampje ruimschoots groot genoeg om iemand, die zooals hij nommer éen bij de gymnastiek-lessen was, een doortocht te vergunnen.
Nadat Archibald eenige oogenblikken later naast de balustrade van de open gaanderij, in de sneeuw is terecht gekomen, terwijl hij intusschen voor de sluitingsmaatregelen op Den Drielaert geen hoog respect heeft gekregen, springt hij snel over die balustrade de gaanderij binnen, maar straks ook aan de andere zij weer naar buiten.
Dat er weinig aan Archibald's oogen ontgaat, weten zoowel zijn huisgenooten als zijn voormalige makkers. De tuinman zou echter nooit geloofd hebben dat menheer Archibald ook al bespeurd had, dat hij geheel aan den achterkant der broeierij, een oude rietmat heeft buiten gezet om er een gebroken ruit mee te bedekken. Maar Archibald kan 't niet helpen dat hij ‘soms door een plank ziet’. In een oogenblik is de rietmat terzij geschoven. - Voorzichtig, zeer voorzichtig, betast hij de gebroken ruit, en, voor zooveel mogelijk, worden nu de losse stukken uit de sponning getrokken. In 't einde is hij zonder schram of kleerscheuren door die opening gekropen, en zijn hart bonst nu hij dan eindelijk in de kleine gang staat, zoo nabij het doel van zijn, toch eenigszins avontuur- | |
| |
lijken tocht. - Juist die nabijheid brengt hem tot een andere beschouwing: 't Is misschien toch wat dwaas, denkt Archibald: Hoe zal ik mijn late komst verontschuldigen? 't Heeft iets van inbraak bij nacht. En - wanneer die vrouwen, na zooveel vermoeienis, misschien reeds te bed zijn, wenscht hij dan dat ze zullen opstaan en zich weer aankleeden, alleen om dien hoogst gewichtigen afscheidsgroet te ontvangen, of zelfs om van hem te vernemen dat hij - hij mijnheer Archibald - de beschermer wil worden van haar edele kunst!? - 't Zal waarachtig verstandiger zijn om maar eens bij den baas te informeeren hoe laat zij morgen vertrekken, om dán zonder fout present te zijn, en haar te zeggen wat hij op 't hart heeft.
Archibald luistert scherper. Hij meent gerucht te hooren. Indien de tuinbaas eens ‘vorstvreezig’ - zooals hij het noemde - de wacht hield en hem hier overviel! Groote hemel, wat moest hij wel denken! Maar inweerwil van die laatste bepeinzing is het Archibald - die tastend in 't donker bij 't zachtjes voortgaan eensklaps een kleinen lichtglimp heeft bemerkt, alsof hij door een geweldige macht naar die deur wordt gedreven. 't Is hem op dit oogenblik volmaakt onverschillig wat hij straks verstandigs of minder verstandigs gedacht heeft..... Over den schouder van Rosa Brons, had het kopje van Flora Reene hem den ganschen avond gedurig met haar geestvolle oogjes aangestaard, en ofschoon de lieve heldere kijkers van Louise hem dan telkens een zachten half verwijtenden blik hebben toegeworpen en 't ook nu weder doen, Archibald weet immers dat het slechts zijn liefde tot de kunst is die hem naar dien lichtglimp drijft, hopende dat het toeval hem gunstig zal zijn, en hij, inplaats van die oudere actrice, nog een oogenblik het talentvolle jongere meisje zal mogen ontmoeten, om haar te zeggen hoezeer hij hare groote gaven bewondert en hare uitmuntende kunstopvatting waardeert.
Flora heeft evenals Martin met koude vingers te kampen gehad. Bijna op 'tzelfde oogenblik dat de neef zijn couranten-verslag nog eens naleest, sluit Flora een brief aan tante Lindeman. De tuinman heeft haar nog zeer laat aan schrijfgereedschap geholpen, namelijk aan een bijna onbruikbare ganzenpen en een vel uitgescheurd kasboekpapier met roode lijntjes. Maar 't was toch voldoende, want de inkt was tamelijk zwart. De tuinman had beloofd morgen zelf den brief in stad te zullen bezorgen, zoodat ‘de post er dan niets mee van noode had’. Ja, de baas zou het nog vóor de boodschappen doen, omdat hij best begreep dat die tante - juffrouw Lindeman - voor een schrik moest bewaard worden.
Floortje heeft gevreesd dat tante van het ongeval op den weg, een overdreven lezing vernemen en daardoor in den grootsten angst geraken zou. 't Valt niet gemakkelijk om het weerspannige papier
| |
| |
tot een brief te vouwen. - Och, als Martin het geweten had, en 't maar mogelijk was geweest, hoe ondenkbaar graag zou hij Floortje zoo ongemerkt een couvertje hebben in handen getooverd; tien, twintig, duizend couvertjes, doch zonder dat zij wist van wien ze kwamen.
Maar Floortje moet het nu zonder couvertje en, inplaats van een ouweltje maar met een broodkruimel doen. - Zie zoo, nu het adres.....
Flora ziet naar de deur. - Zeker is die goedige tuinman opgebleven om den brief nog zelf te komen halen, waarschijnlijk omdat zulke menschen in den regel al vroeg naar stad gaan. Misschien is de tijd hem wat lang gevallen en komt hij daarom eens kijken of de brief haast klaar is. Jawel, er wordt zachtjes geklopt.
‘Binnen!’
Toen Archibald na een korte aarzeling aan de deur tikte, heeft hij niet verwacht reeds zoo spoedig het begeerde verlof te zullen bekomen.
Hij opent behoedzaam de deur, en.....
‘Kom maar hier baas,’ zegt Flora terwijl ze nog het adres schrijft: ‘Heb ik wat lang getalmd? Zie-je, ik dacht niet dat de brief nog van avond.....’
‘Juffrouw Reene, ik ben het.’
Archibald, wiens verrukking bij 't vernemen van Flora's stem zoo mogelijk is vermeerderd, doch bij dat, ‘Kom maar hier baas’ toch iets vreemds gevoelde, heeft niet kunnen denken dat het meisje zóo hevig ontstellen zou.
Bij Flora's haastig opvliegen is haar stoel achterover gevallen, en trilde de lamp op de tafel.
‘Ik zie dat ik u schrikken doe juffrouw Reene. Het spijt mij geweldig, maar ik kon niet weten dat u iemand anders verwachtte.’
‘Ik verwachtte niemand.’
‘Natuurlijk, maar u dacht misschien dat de tuinbaas u nog iets te zeggen had.’
‘Ja, dat hij kwam om mijn brief te halen;’ herneemt Flora met de hand aan de tafel, terwijl haar lange donkere wimpers vluchtig naar den brief wijzen. Dan, zich zoo goed mogelijk herstellend, vraagt zij, schijnbaar kalm, en beleefd:
‘Hadt u mij iets te zeggen menheer Van Oudenolm?’
Ja, dat heeft hij:
‘Als ik u niets te zeggen had juffrouw Reene, dan zou ik zeker de vrijheid niet hebben genomen om mij nog zoo laat bij u aan te melden, maar natuurlijk, als er op mijn zacht kloppen geen toestemmend antwoord gevolgd was, dan zou ik mijn boodschap ook tot morgen hebben uitgesteld.’
‘Uw boodschap? zegt Flora snel.
| |
| |
‘Noem het zóo of anders juffrouw Reene, maar wat ik u te zeggen heb, dat moet mij, nu ik u werkelijk ontmoeten mag, zoo spoedig ogelijk van het hart.’
‘Maar ik geloof niet dat u hier éen oogenblik langer zult willen blijven dan 't mij aangenaam is, en daarom verzoek ik u vriendelijk 'tgeen u mij te zeggen hebt, voor een andere gelegenheid te bewaren.’
Archibald werd bloedrood. Hij gevoelde en begreep alles, en nochtans:
‘Ik schaam mij juffrouw Reene dat mijn familie een artiste van zooveel talent als u, niet beter gelogeerd heeft. Het sprak vanzelf dat men u en juffrouw Brons zou ontvangen omdat ik u verzocht had, maar het hindert mij geweldig dat men, ofschoon het werkelijk wat laat was, niet beter voor u gezorgd heeft. Ik moest u dit zeggen, en ook....’
‘Zeg liever niets meer menheer Van Oudenolm,’ valt Flora in: ‘Hadden wij kunnen denken dat juffrouw Brons zoo spoedig weer beter zou zijn, dan waren we zeker naar Beukbergen doorgewandeld. In alle geval hebt u ons verplicht. Laat het u niet hinderen dat uw familie ons in de tuinmanswoning logeerde; wij zijn maar eenvoudige menschen, en weten bovendien zeer goed dat onze stand niet zoo bijzonder hoog staat aangeschreven.’
‘Maar juist daarom moet dat anders worden juffrouw Reene, en van mijn kant wil ik alles beproeven.....’
‘Indien 't u werkelijk ernst is om onzen stand te doen eeren, wees dan tenminste zoo goed om nu aanstonds dit vertrek te verlaten. Ik geloof niet dat u er aan zoudt denken om eenige andere logée in uws vaders huis, op deze wijze te bezoeken.’
Archibald staat als geslagen. Niets kon hem zoo pijnlijk hebben getroffen als Flora's haastig gesproken woorden, die hem niet slechts het verwijt doen dat hij geheel instrijd met zijn schoone voornemens handelt, maar nog bovendien herinneren hoe hij werkelijk inbreuk maakt op het goed recht van eene logée in zijns vaders huis.
En wát is het geweest dat hem den moed heeft gegeven om deze logée met zulk een andere maat te meten, en nu te doen wat hij anders nooit zou hebben gedaan? In stilte moet hij 't bekennen dat ook hij - wellicht door dien blanken schouder misleid - den eerbied uit het oog heeft verloren dien men niet minder aan de actrice dan aan iedere andere vrouw verschuldigd is.
Flora's slanke figuurtje, haar schoon en geestvol gelaat - nu wat bleek van vermoeienis of van rechtmatigen toorn misschien - de herinnering aan haar spel - zoo geheel verschillend van 'tgeen men gewoon was te zien, dit alles werkte op den krachtvollen jongeling wel is waar met een betoovering, die hij op dit oogenblik ternauwernood kan weerstaan, maar nochtans, wanneer hij dat
| |
| |
bekoorlijke talentvolle meisje dien onzaligen indruk heeft gegeven, en zijn komst dan juist het tegenovergestelde moest uitwerken van 'tgeen hij bedoelde, dan is hij verplicht om haar zoo spoedig mogelijk te bewijzen hoe waarachtig hij haar vereert, en hoe zijn ondoordachte handelwijze hem smart.
‘Was het ongepast dat ik hier kwam juffrouw Reene,’ zegt hij snel: ‘ik bid u vergeef het mij, maar 't was de zucht om u nóg eens te zeggen dat inderdaad uw spel mij heeft geleerd wat werkelijk tooneelspelen is, en dat zoowel uw persoon als uw talent ten sterkste de begeerte bij mij hebben opgewekt, om voortaan mijn zwakke krachten in 't belang van uw kunst en uw stand te beproeven. - Juffrouw Reene, ik heb u bewonderd. Mijn enthousiasme heeft mij onbescheiden gemaakt. Nog eens, vergeef mij, en toon me, wanneer ik nu aanstonds vertrek, dat u niet boos bent, door mij de eer te bewijzen mij de hand ter verzoening te geven.’
Een lichte blos heeft Flora's wangen gekleurd, en terwijl ze haastig zegt: ‘Ik dank u. Ga dan..... Vaarwel!’ steekt zij Archibald haar kleine hand toe.
‘Riep je juffrouw? Is ie klaar?’ klinkt het opeens bij de deur.
Baas Burkes die, met recht ‘vorstvreezig’ was opgebleven, en nu best eventjes kan gaan vragen - vooral omdat hij meende dat er geroepen was, de baas houdt zich bescheiden achter de deur ofschoon hij ze op een kier heeft geopend.
Flora is doodelijk geschrokken. Aan den stoel die straks door Archibald is opgeraapt, klemt ze zich vast, en de blik dien zij op den jongeling werpt, zoo hij mede van haar uitstekende mimische gave getuigt, toont Archibald eensklaps welk een ellendig dom spel hij gespeeld heeft.
Hoezeer ook ontsteld, beseft Flora dat zij geen oogenblik mag dralen, dewijl haar goede naam als 't ware aan een zijden draad hangt. Tante Lindeman; de familie op Hounaer die al het mogelijke heeft gedaan om de lieve bonne van haar ‘dwaze keus’ te doen afzien; dominee Pelser die haar steun is geweest; de goede Martin; al haar welwillende en hoofdschuddende vrienden, komen haar als met een tooverslag voor den geest; en, aanstonds beseft zij dat er alles aan gelegen is dat die jonkman niet in hare kamer wordt gezien, opdat de schijn niet tegen haar getuigen zal.
Op een snelle beweging van haar hand treedt Archibald een weinig terzij. Flora wil de passage naar de deur vrij hebben. Den brief grijpt ze van de tafel en....
‘Slaap je juffrouw?’ roept op ditzelfde oogenblik baas Burkes vrij luid, terwijl hij het rood bruine hoofd om den hoek der deur steekt.
Dát was de gevreesde slag. Flora, in de grootste verwarring, prevelt iets van: een brief, en bezorgen; maar Burkes heeft reeds met een: ‘O jé, de jongenheer!’ het hoofd terug getrokken.
| |
| |
- Kan Archibald nog dralen?
‘Hei, baas! Baas Burkes!’
De deur gaat nu wat verder open, en als Burkes op den drempel blijft staan, dan herneemt Archibald:
‘Jawel je moet binnenkomen. Waarom niet?’
‘Ik dacht soms dat u.....’
‘Jij hebt niets te denken baas, dan 'tgeen je ziet; en je ziet dat de juffrouw haar brief juist klaar heeft’.
‘O, als hij klaar is juffrouw, bestig, dan zal ik hem wel bezorgen. Maar zie-je, als ik geweten had dat de jongeheer hier was, nee waarachtig.... want, dat zou me niet passen, niewaar?’
‘Jou past eenvoudig te begrijpen dat ik nú niet hier zou zijn, als ik geweten had hoe laat de dames morgen vertrekken. Ik had deze juffrouw nog iets belangrijks te zeggen.’
‘Jawel, dat laat zich begrijpen jongeheer.’
‘Ik dank u bijzonder voor die zeer belangrijke meedeeling menheer Van Oudenolm’, zegt Flora met bevende stem; en terwijl een trek van bittere ironie hare lippen plooit, voegt zij erbij: ‘alsook voor den zedelijken steun aan onzen stand en in 't bijzonder aan mij geschonken.’
Baas Burkes die meent dat de ‘poerparlee’ weer begint, trekt zich nu nogmaals bescheiden terug, en zegt:
‘G'enavend menheer en juffrouw.’
Archibald, in zulke gansch ongewone omstandigheden: gegriefd en vernederd; met achting en medelijden voor het schoone meisje, en met wrevel jegens zich zelven vervuld, hij zou op dit oogenblik dien baas met zijn ‘g'enavend menheer en juffrouw’ den neus dien hij straks zoo ellendig ten onpas om den hoek van de deur heeft gestoken, wel eens plat willen slaan. - Deze, nog sterk naar de kostschool riekende neiging, moest echter aanstonds plaats maken voor zijn beter verstand. Terwille van die bekoorlijke actrice, dient hij den man voor zich te winnen en zich van zijn stilzwijgendheid te verzekeren.
‘Ik heb u niets meer te zeggen juffrouw;’ zegt hij snel. En dan roepend: ‘Wacht baas, ik ga mee!’ En opnieuw zeer gemarkeerd tot Reene, in de hoop dat Burkes van die woorden nota zal nemen: ‘Dat ik even hier kwam, het was om u te zeggen hoezeer ik uw kunstig spel heb bewonderd. Neem het niet kwalijk als mijn laat bezoek wat onbescheiden is geweest: Vaarwel juffrouw Reene; als ik u morgen niet meer mocht zien, dan wensch ik u verder een goede reis!’
Werktuiglijk heeft Flora haar kleine hand aan Archibald ten afscheid gegeven. - Nu ziet ze hem met den tuinbaas vertrekken. Het komt haar echter voor dat hij, alvorens geheel te verdwijnen, nog even omziende, een oogenblik bij de deur heeft gestaan met
| |
| |
een uitdrukking van innige smart op zijn mannelijk schoon gelaat.
En - toen heeft het weer eensklaps gesuisd en geruischt in Flora's hoofd. Zooals een paar uur geleden, na het ongeval op den straatweg, werd het haar ook nu alsof haar alles voor de oogen dooreen woelde en tezamen smolt; en ofschoon zij straks nog de kracht had om aan den achtergebleven brief een postscriptum toe te voegen, tante Lindeman zou zeker niet vermoeden dat die laatste regelen nog met zulk een overgroote inspanning door haar lieve Floortje geschreven zijn. |
|