Romantische werken. Deel 11: Tooneelspelers
(1880)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Al spoedig daarna, treedt hij een eenvoudig doch net gemeubileerd vertrekje binnen, waar een kleine Engelsche lamp een helder licht verspreidt, terwijl een potkachel er lustig snort, en het water in den blankgeschuurden ketel erop, reeds nu en dan zijn liedje ‘van 't zieden en koken’ doet hooren. Twee vrouwen, de eene van ruim vijftig en de andere van omstreeks negentien jaren, met eenig handwerk aan tafel gezeten, zien naar de deur, terwijl zij het licht zoeken af te sluiten; en, als de jongste al spoedig van haar zetel oprijst, dan blijft de ander nog in dezelfde houding zitten, met een trek op 't gelaat alsof ze wil zeggen, dat ieder bezoek - hoe welkom ook op een anderen tijd - haar nú bepaald onaangenaam is. Geen wonder, juffrouw Lindeman had een avondje zooals zij er in maanden geen gehad heeft. Eenige dagen geleden ontving zij een brief van den volgenden inhoud:
‘Lieve Beste Tante!
Zooals u reeds weet, komen wij Vrijdag a.s. met het gezelschap in stad; maar 'tgeen u nog niet zeker kunt weten, het is, dat ik in het stuk 'twelk er dien avond wordt gegeven, werkelijk niet behoef mee te spelen, en alzoo op mijn doorreis, een dag en nacht rustig bij u kan zijn. Ik ben kinderachtig blij in het vooruitzicht om vooral den avond, gezellig, en liefst alleen, met u door te brengen, want ik denk zoo gedurig aan u, en aan uw liefkamertje, en aan alles wat ik nu missen moet. Meen niet, beste tante, dat mijn liefde voor de kunst al verminderd is. O, in 't geheel niet, maar er zijn toch zaken die niet meevallen. Dat wij nog al kou en ongemak lijden, daar wil ik niet eens van spreken; 't is nu winter en wij wisten vooruit dat het zoo wezen zou; maar de artisten - tenminste van ons gezelschap, - zijn toch anders dan ik ze mij had voorgesteld. Ik hoor u al zeggen: wat heb ik je voorspeld kind! Maar nee tantelief, wat u gezegd hebt van de zeden, en zoo meer, ik houd altijd vol, dat wie fatsoenlijk is, het overal kan blijven, en ik zie bovendien volstrekt niet in, dat de artisten in dat opzicht zooveel minder zijn, dan het gros van heeren en dames winkelbedienden - die u indertijd zoo goed hebt leeren kennen. Maar 'tgeen op den duur zeer onaangenaam wordt lieve tante, het is den verplichten en juist door onze kunst, zoo bijzonder intiemen omgang met personen wier karakter ons niet bevalt. Rosa Brons - onze eerste hoofdrol - is eene vrouw zooals ik er nooit een ontmoette. Dikwijls moet men denken dat zij een engel is, en toch..... Maar tantelief, 't gaat moeielijk om u zoo alles per brief te melden, vooral dewijl op dit oogenblik de gelegen- | |
[pagina 11]
| |
heid tot schrijven - in een tamelijk koud logements-achterkamertje - niet al te best is. Dus tot Vrijdag. Dan vertel ik u o zoo veel, en zult u mij goeden raad geven. Maar nog eens, u moet niet denken dat ik toch berouw krijg. Neen, alles behalve. Strakjes was ik nog de Hertogin De Maulonière. Eigenlijk een nare rol. - Dat is ook iets vervelends, zoo in alle rollen te moeten optreden; maar ik zocht er wat natuur in te brengen, en een zeker gedeelte van het publiek - niet het slechtste - was weer uiterst voldaan. Rosa Brons die altijd het meest wordt toegejuicht, is daar heel boos om; dat zeggen ze allemaal; maar, al is ze wat jaloersch, ik kan toch niet gelooven dat zij zoo slecht is als men mij wil wijsmaken. De artisten houden nog al van “splinters zien”, en 't is best mogelijk dat Rosa in vele opzichten verkeerd wordt beoordeeld. Apropos, zult u den goeden Martin - als u hem ziet, hartelijk groeten. Ik ondervind dagelijks hoeveel ik aan zijn grondig onderwijs te danken heb. Mijn bijzonder succes ben ik er waarlijk aan verschuldigd, en de direkteur op den duur een vriendelijk man - raadpleegt mij zelfs dikwijls, als er een nieuw stuk op 't repertoire zal komen. Dat ik ook veel geprofiteerd heb door mijn tweejarig verblijf als bonne bij de familie Rijne Van Hounaer, dat spreekt vanzelf tantelief, en daar moet ik U voor danken. Zonder uw hulp en voorspraak was ik daar nooit gekomen, en 'k zou mij nu zeker niet zoo goed als grande dame weten voor te doen. O foei wat een brief! Laat hem niet aan Martin zien, hij ergerde zich ziek. Punctum. De Hertogin de Maulonière gaat nu aanstalten maken om - bibbelend van kou - haar wel wat duf, vochtig bedsteeleger te beklimmen. Enfin, ik slaap toch gerust. Van's gelijke! Dag beste! Als altijd Uw zoo hartelijk liefhebbende
Floortje!’
Ofschoon deze vluchtig geschreven brief, juffrouw Lindeman wel zeer aan 't nadenken had gebracht, zoo was haar toch het bericht van Flora's komst te aangenaam geweest, dan dat zij niet van stonde aan, alles zou beschikt hebben, om haar zoo prettig en gezellig mogelijk te ontvangen. En Floortje was gekomen - bijna een halven dag later dan men berekend had - en tante heeft van blijdschap geschreid toen zij de lieve verkleumde ondeugd aan 't hart mocht drukken. En 't nichtje - hoewel zij niet geschreid had - ze heeft in den beginne toch niet veel kunnen inbrengen, maar tante zóo gezoend en geknuffeld, dat deze eindelijk moest zeggen: ‘Stil Floortje-lief pas op kind!’ want haar Zondagsche kornet met lila was er heelemaal door in de verknijping geraakt. | |
[pagina 12]
| |
- Och wat een paar heerlijke uurtjes hadden ze nu al gesleten - een ervan in 't gezelschap van Martin, de magere beste drie en dertig-jarige neef-ondermeester die door tante voor deze gelegenheid was ten eten verzocht. Neef scheen, òf nog al honger te hebben gehad, òf met Floortje niet zoo bijzonder meer op zijn gemak te zijn, want hij had verschrikkelijk veel gegeten, zeer weinig gesproken, en, na de flensjes, nog strakker dan gewoonlijk voor zich heen zitten kijken, zoodat tante en Floortje toch inderdaad niet zoo rouwig waren, toen neef - ziet u ‘om drukke bezigheden als anderszints’, noodzakelijk moest afscheid nemen. Eerst na neef's vertrek, waren tante en nichtje recht vertrouwelijk geworden. Had Floortje's brief vrij duidelijk doen zien dat haar idealen van het tooneelleven reeds een weinig aan 't vervliegen waren, nu zij haar hart eens vrij kon lucht geven, nu hoorde tante gedurig dat het ‘niets was’, en ‘zoo erg niet’, maar ze wist toch meer dan genoeg, en sprak na een kleine pauze: ‘Ja kindlief, of ik je nu al herinner dat ik dit alles en nog zooveel meer voorspeld heb, dat helpt je geen zier. Als je nog goedschiks van den boel kondt afkomen, dan zou ik zeggen: hoe eerder hoe liever. Maar dat kan en - dat wil je ook niet. Dáarom Floortje, wat zal ik nú anders zeggen dan 'tgeen ik vroeger al zoo dikwijls zeide: blijf braaf en oprecht, kind; maar ook, wees voorzichtig. Vertrouw niet te gauw. Mijn woorden zie je nu zelf bewaarheid: dat het blinkend komediegoud in alle opzichten heel dikwijls verguld en koper is.’ Juist op het oogenblik dat tante dit laatste gezegd had, was de direkteur binnengekomen. ‘Het spijt me juffrouw Lindeman, dat ik je zoo moet teleurstellen;’ zegt de directeur, nadat hij de dames vluchtig gegroet en Flora heeft meegedeeld dat door het ongeval met den heer Van Deene, haar optreden in Een Vrouwenhart volstrekt noodzakelijk is. ‘Maar, maar....’ zegt juffrouw Lindeman, die door deze mededeeling letterlijk van streek is: ‘ik begrijp niet dat men met mijn nichtje maar zoo - ziet u, ja, maar zóo kan omspringen. Spelen, niet spelen! U neemt mij niet kwalijk mijnheer Baars, maar, éens vacantie, blijft vacantie, tenminste als ik bijvoorbeeld in vroeger tijd, de juffrouw van de wol en stramien, of de juffrouw van de borduursels vrijaf had gegeven, dan kwam ik daar nooit op terug. Een man een man, een woord....’ ‘Een woord! Juist, juffrouw Lindeman, en daarom moet uw nichtje ons dezen avond mee uit den brand helpen. Volgens het gesloten contract zal zij spelen overal en ten allen tijde waar en wanneer zulks door de direktie zal verlangd worden. Bovendien als het drilzucht of willekeur was, maar wij bevinden | |
[pagina 13]
| |
ons immers in verlegenheid; het aangekondigde stuk kan niet doorgaan, en in het eenige werk dat we hier goed kunnen opvoeren, heeft uw nichtje een zeer belangrijke rol. U hebt haar nog niet als hertogin gezien juffrouw Lindeman.’ ‘Nee menheer, nee, maar ik ben er ook niets nieuwsgierig naar. U weet heel goed dat ik Floortje liefheb als mijn eigen kind, maar, om ze voor mal te zien spe.... ik meen, jawel Floortje, ik weet wel, zoo iets mag ik niet zeggen - dat viel me ook letterlijk uit den mond. - Nu je weet het immers wel dat ik mij tegen je voornemen niet langer verzet heb, toen je zelfs den goeden dominee Pelser in den arm hadt genomen, en jelui allemaal van vocasie en aangeboren talenten gingt praten. Dat het zonde zou zijn, dat heb ik nooit gezegd, want wát je verkoopt: linten of kunsten da's alles hetzelfde; 't komt maar op het hart en de inwendige vroomheid aan; en zie-je menheer Baars, zie-je.....’ juffrouw Lindeman was eigenlijk een beetje de kluts kwijt: ‘omdat we van avond een melkchocolaadje en wat appelbeignets zouden hebben, zie-je..... zoo moet ik je nóg eens vriendelijk verzoeken, om me nu éen plezier te doen, en Flora het avondje toch vrij te geven?’ Baars nam een hoogst gemoedelijk ernstigen toon aan: ‘Juffrouw Lindeman, als er iemand is wie ik genoegen zou doen, dan bent U het, terwille van uw lieve nichtje. Op uw uitdrukkelijk verzoek, heeft ze hier, in haar geboorteplaats, nog maar éens in een klein stukje meegewerkt - tegen ons belang, bepaald tegen ons belang juffrouw Lindeman.’ ‘Ja tante, ja, dat geloof ik toch ook;’ zegt Flora die juffrouw Lindeman ziet hoofdschudden. ‘Ik zeg niet nee, kind, maar.....’ ‘Maar,’ herneemt Baars: ‘we hebben ons trouw aan uw verzoek gehouden. Nu, in dit bijzondere geval, en terwijl juffrouw Flora, telkens wanneer zij optrad, vrij wel - ja waarlijk al heel wel heeft voldaan, nu treft het misschien zelfs bijzonder gelukkig dat deze omstandigheid haar, in een groot stuk, voor haar stadgenooten op de planken brengt, zonder dat men haar optreden verwacht.’ ‘Die komedie zal me nog ziek maken’, valt juffrouw Lindeman uit: ‘toen ik ja heb gezegd, toen was het ja, en ik zei tegen dominee: als U dien stand niet veracht, dan in Godsnaam! Maar, om me nu óok nog dit te ontnemen; nu ik gedacht had tenminste een rustigen avond te hebben met mijn kind, want ja, ze is me als m'n eigen bloed menheer Baars - zieje, dat noem ik..... dat is.....’ ‘Onplezierig tantelief, heel onplezierig! Maar wat de direktie verlangt is heusch niet onredelijk. Men kan den armen Van Deene toch niet tot spelen dwingen als hij zoo akelig te pas kwam. Zie, om tien uur, half elf is het stuk uit; dan kom ik dadelijk terug, en | |
[pagina 14]
| |
zullen we de scha wel inhalen: Hé als u.... toch eens meegingt tantelief!?’ ‘Welzeker! Je hebt een vrijplaats 2den rang, juffrouw Lindeman.’ ‘Meegaan? Ik? Nooit! Denk je dat ik misschien daar op spelden zou willen zitten, om door iedereen den heelen avond te worden aangegluurd als een wild dier; en nog bovendien in angst te zijn voor flaters van 't kind? Nee, je weet niet wat ik toch al van vrienden en kennissen te slikken heb. Naar de komedie om Floortje te zien, nooit van z'n leven.’ |
|