Romantische werken. Deel 11: Tooneelspelers
(1880)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Tweede hoofdstuk.
| |
[pagina 8]
| |
‘Jou schelden komt niet te pas en brengt ons niet verder;’ zegt de direkteur, die in geen geval duldt, dat Brons - zoo'n prulregisseur - een zijner beste sujetten zal hoonen: ‘Wat moeten we geven?’ ‘Ja, wat moeten we geven! Ik zeg Het Vrouwtje van den Donau. Je hebt het huisGa naar voetnoot*) tamelijk vol, en je kunt het publiek niet dupeeren.’ ‘En ik heb je gezegd dat Van Deene niet spelen kan!’ ‘Kunnen!! pah!!’ zegt Brons en geeft Smik die de kachel oppookt, een sterk sprekend knipoogje. ‘Maar ik zeg je dat het zoo is!’ roept de direkteur, en stampt op den grond: ‘Van Deene zal geen kunsten verkoopen. Ze zien hem veel te graag, en de rol van van avond kan hij wel droomen. - Wát zullen we geven?’ Brons ziet een oogenblik naar den brandenden zwavelstok waarmee Smik juist de lamp aansteekt. En dan: ‘Wát we geven moeten! Ik zeg Het Vrouwtje van den Donau.’ ‘Onmogelijk!’ ‘Waarom?’ ‘Omdat we geen Casper Larifari hebben. Dat weet je toch zelf wel!’ ‘Nee, dat weet ik niet direkteur.’ ‘Niet! Zou Wilkes hem moeten spelen?’ ‘Wilkes? Nee;’ zegt Brons, terwijl hij strak naar den grond ziet. ‘Jij zelf misschien!?’ herneemt Baars, en ziet den man met een spottenden glimlach aan. ‘En waarom niet?’ vraagt Brons eensklaps opziende met uitdagenden blik. ‘Omdat.... het niet zal gebeuren!’ roept de direkteur: ‘'t Zou me plezier doen Brons, als je die zucht om op de planken te schitteren er nu maar aan geven woudt. Is 't niet mooi genoeg dat ik je uit respect voor je dochter....’ - Jan Smik pookte op dat oogenblik geweldig in de potkachel die gloeiend stond - ‘uit respect voor je dochter, zoo'n beetje als regisseur laat scharrelen?’ ‘Scharrelen! Wát meen je Baars! Scharrelen!’ zegt Brons in woede: ‘Laten we van geen scharrelen spreken. Iedereen weet hoe een ander scharrelt met de appointementen; met....’ ‘'t Is nu genoeg!’ valt de direkteur in: ‘we hebben waarachtig geen tijd voor koffiehuispraatjes. Er moet een ander stuk op de planken. Gauw wat! Een stuk zonder komiek. We hadden eergisteren te Deventer Gaston van Frankrijk.’ | |
[pagina 9]
| |
‘'t Zou een mooie direktie worden! Dat stuk ging hier met de kermis.’ ‘'t Is waar. Laat zien. Te Zwolle hadden we Dinsdag Een Vrouwenhart. Ja, ja, dat is het beste. Vooruit Brons! Je dochter zal weer de heldin van den avond zijn.’ ‘De heldin; welzeker;’ bromt de man onhoorbaar; en dan nog eens een poging wagend om zijn doel te bereiken: ‘Als je van mij de Larifari bij 't gezelschap van Van Hooi hadt gezien....’ ‘Goeje hemel, begin je er weer van!’ ‘Maar 't is omdat ik toch weet wat ik met mijn publiek gedaan heb.’ ‘Jij met je neusstem en je vierkronen-publiek!’ roept de direkteur ongeduldig: ‘Wil je nu voortmaken! Zorg dat de boel marcheert. Denk aan het eerste bedrijf.... een priëel met rozenstruiken. Er zijn hier immers nog rozenstruiken Smik? We hebben de onzen natuurlijk niet meegebracht.’ ‘Zoo'n uitschotje;’ zegt Jan: ‘als ze niet in de hooge kast staan, dan liggen ze op zolder bij de wolken en 't schavot.’ ‘In allen geval, zorg dat de rommel in orde komt. Gauw nu! Voor 't personeel zal ik zorgen. De oude juffrouw Lindeman woont immers nog in de Weverstraat!’ ‘Hoek van de Papegaaisgang; jawel,’ zegt Smik: ‘'t Zal juffrouw Floortje niet meevallen dat ze nog op de planken moet!’ ‘Alsof 't mij meevalt dat ik voor postpaard moet spelen!’ antwoordt de direkteur, bergt de kin in den kraag van zijn jas; verlaat de concierge-kamer, en spoedt zich dan door slechts spaarzaam verlichte straten naar de genoemde woning, terwijl de op- en neerjagende bak- en priksleden, hem nog gedurig den weg versperren en met een nieuw ongeval bedreigen. |
|