‘Is Tholen niet thuis?’ vraagt Glover aan een jonge vrouw die met eenig werk in de hand, en een kind op den schoot zit.
‘Jawel, maar het leven is er uit, Glover. Hij kan 't geschrei en geschreeuw van de kinders niet meer aanhooren zeit ie, en daarom gaat hij maar slapen.’
‘Hei Piet! Waarom slaap je? Alla, word wakker!’ roept Glover aan de bedstee.
‘Wát, wie!? - Zóo, ben jij het? - Wat doe je hier Glover? Ik wou dat je me stil hadt laten liggen, en dat je niet hier waart gekomen.’
‘Ik niet; waarom?’
‘Omdat ik je benijd; en ik wil je niet benijden; waarachtig niet, omdat je mijn vriend bent.’
‘Ik kwam er je twee van meegeven Piet!’
‘Meegeven..... Wat! aan mij? - Ben je razend Glover. Meegeven: twee gulden aan mij! - Nee, dat niet. - Waarachtig niet!’
‘Dan zal de vrouw er wel raad mee weten;’ herneemt Wouter, en legt het geld naast den kleine op vrouw Tholen's schoot.
‘Maar jij bent Gods barmhartigheid!’ roept de man, terwijl hij, haastig uit de bedstee gekomen, Wouter bij den arm grijpt.
‘Als dat Gods barmhartigheid is, dan heeft Hij het zeker zoo min noodig als ik. - Maar bovendien, ik kan dat geld voor me zelf niet gebruiken. Ze zouden wel zeggen: zieje, dáarom heeft hij zijn hachje gewaagd.’ - En met een lach vol bitterheid: ‘Als ik de jonge haan van Reespoor was. Jawel, dan deed ik het zeker; die drinkt er met eer en met heerlijkheid een fijne flesch van, op 't welzijn van het stervende werkvolk!’
Op dit oogenblik richtten aller blikken zich naar de deur.
Dat was een onverwachte verschijning.
Dominee Knipping, met de deurklink in de hand, vroeg op den goedaardigen toon die hem eigen was, of men hem vergunde even binnen te komen?
Men zou zich bedriegen. 'tGeen dominee te zeggen had, dat betrof niet ‘het welhaast ook in deze gemeente weder te vieren gedachtenismaal van het lijden en sterven des Heeren’, maar toch ‘eene zaak die den arbeider ruimschoots tot ootmoed zou stemmen in deze dagen van zware beproeving’.
‘Ik kom tot je, Piet Tholen,’ vervolgt dominee Knipping merkbaar bewogen: ‘omdat jij een der weinigen onder de arbeiders van Het Kromveld bent, die goed lezen kunt.’
‘Dat heb ik in mijn vaderstad geleerd dominee;’ zegt Tholen, terwijl aller oogen den predikant blijven aanstaren.
‘Tegen éen ure precies verwacht ik je in het schoolgebouw der gemeente bij de Palmbrug,’ herneemt dominee Knipping: ‘De omroeper zal zoo aanstonds bekend maken dat de gewezen arbeiders