‘De handen aan 't werk! - Geen nutteloos gejammer!’
De kans om het leven te redden moet ijlings beproefd, en de overtocht naar gindsche zij voor allen mogelijk worden.
‘Wie waagt zich het eerst?’
Een sprong is onmogelijk. - Wadend moet men de diepte beproeven.
‘Halt, halt toch! De heeren zijn wijzer. Als er ijsschotsen mee over de kisting door de geul schuiven, dan maaien zij weg wat zij ontmoeten. Er moet een brug gebouwd.’
Fluks, met mannenkracht het gevallen paard uit den modder gesleept; de kar overdwars gelegd; de planken, en de laden uit de meubels ginds en her - alles wat dienen en steunen kan, er tegen en er over gelegd! Spoed, spoed!’
En naar de overzij schreeuwt men:
‘Helpt! - Haalt ladders, planken! Om Godswil, helpt!’
En 't is reeds donker geworden. En de wind huilt.
In den overstroomden polder kampt en strijdt men met ‘des Heeren geweld’.
En wie vruchteloos hadden gearbeid om dat geweld te beheerschen; wie met inspanning van alle krachten schier het onmogelijke hadden beproefd om den dijk te behouden, zij denken nu slechts aan 't behoud van hun eigen leven of aan 't leven dergenen die met hen zijn.
En ofschoon het water tengevolge van het voortdurende binnenstroomen in den polder, nu aan de rivierzijde vallende is, zoo verkeeren nog steeds een aantal menschen in levensgevaar.
De vreemde brug van beide zijden gebouwd en zooveel mogelijk versterkt, was al spoedig gezakt en in het steeds wijder gapende slop terzij gegleden. Nochtans met behulp van de koenste mannen - zoowel van dezen als van den anderen kant - zijn de vrouwen en kinderen reeds naar de overzij in veiligheid gebracht. - Aan de redding van het vee was niet te denken. Men meent gedurig het brok dijks reeds te voelen schudden of wegschuiven van het staal.
De overtocht wordt een bijna onmogelijk waagstuk.
Vijf kloeke mannen zullen de redding van hun medemenschen evenwel mogelijk maken. Ofschoon met den grimmigen dood in 't gezicht, vreezen zij niet.
Bij het overbrengen der eerst geredden, hebben zij op kleine afstanden van elkander een vast punt op het zakkend stellage gevonden. Blijft hun dat standpunt behouden, dan kunnen zij hun minder kloeke natuurgenooten bij 't overschrijden van den verraderlijken stroom - waarvan de bodem zich eensklaps zoo vele voeten verdiepen kan, hand en armen ten steun bieden.
Een lang touw, dat ze ten deele vasthouden of zich om 't middel bonden, snoert hen aaneen, en is de eenige waarborg voor eigen lijfsbehoud.