- En het geflikker der starren duurt voort.
- Eindelijk smelten ze samen en worden een stralende zon.
't Is nog altijd de kleine vlam der lamp waarin zij bleef staren. Doch Hanna zag de zon aan den hemel!
- En wat zit en tuurt ze dan nog!
- Reeds spoedig zal Glover terugkomen.
- Zij kan toch niet hier zijn, wanneer hij weerom komt.
- Zie, die lamp wenkt haar, en roept dat zij haastig zal doen 'tgeen dat licht haar gezegd heeft.
- Waarom zou ze nog dralen? - Heeft zij dan ook haar prent met de koets en de schimmels niet verscheurd op haar vliering?
IJlings komt ze nu overeind, en haalt den brief te voorschijn.
Haar handen beven.
Zij steekt den brief in de vlam.... Neen, ze trekt hem haastig terug. Hij vlamde nog niet. - Toch is hij geschroeid. - Als ze met den vinger erop drukt dan knappen de bruine schilfers los. - Nú zou Wouter en ook dat meisje, de koets en de schimmels nog kunnen zien .... Maar nú zie - nu kunnen ze 't niet langer. Weer stak ze den brief in de vlam. Reeds brandt hij geheel.
Ze werpt hem op den steenen vloer.
En hij vlamt er, en walmt, en smeult, en dooft.
En als het laatste snel verschietende vonkje in de grauwe asch is vergaan; en de rook en de walm zijn verdwenen, dan voelt Hanna een andere vlam in haar boezem, een zaligen gloed.
Nu beurt ze het hoofd. Haar tranen - die wonderlijke tranen, wischt ze zich snel uit de oogen.
Zooals Hanna nu opziet, is ze schooner dan ooit te voren. De gitzwarte haren, meest achteloos onder het mutsje verborgen, zijn straks losgevallen toen ze Nelly met haar kleeren vermommen wilde, en omlijsten nu, sierlijk tot op den schouder neerdalend, haar sprekend gelaat.
Van een andere afkomst dan het hier helaas, zoo wreedaardig ontzenuwd geslacht der fabrieksarbeiders: onbekrompen gevoed in haar prilste jeugd; niet misvormd door den wansmaak van het keurslijf, vertoont zich haar slanke gestalte - nu zonder het smakeloos jak - in den vollen eenvoud van haar natuurlijk schoon.
En dat schoon wordt thans nog verhoogd door een straal van levenslust die er blinkt in haar oog, en zoo zeer verschilt met dat vroeger dikwerf pijnlijk staren, of soms ook dat wilder vlammen van haar donkeren blik.
Nog even drukt ze de handen saam op den golvenden boezem:
‘Onze Vader, hemelen zijt!’ zegt ze snel, slechts even hoorbaar. Maar vervolgen kan zij niet.
Glover's kamer blikt ze in 't rond.
- Ginds liggen haar kleeren. - In weinige seconden heeft ze