Met een afgewend gelaat stond Wouter bij de tafel. Hij leunde erop met de saamgeklemde vuist. - Ja deze vuist is het geweest waarmee hij den beul, den moordenaar van zijn moeder heeft willen treffen.
En Hanna heeft hem nu in 't oor gefluisterd, dat éen enkele slag met die vuist zeker bloed had doen stroomen. Er was een zwarte vlek aan die hand, ofschoon er toch geen bloed gestroomd had. Hanna zag het; altijd! - Als diezelfde hand nu hulp en steun aan dat meisje schonk, dan zou de donkere vlek zijn weggewischt. Ja zeker!
Dát heeft Hanna gefluisterd.
- Maar, Hanna is gek! - Wie, wát weerhoudt hem om nu nog de arme moeder te wreken? Zou hij de zoetelief van dien huichelaar nog beschermen erbij?
Vluchtig ziet hij naar Nelly om.
Hanna heeft haar een nap water gegeven. Met trillende handen brengt zij den dikken rand aan de fijngevormde lippen; een deel van het water stort over haar kleeding.
- Zie, en zij geeft haar te drinken; in deze woning; op de plek... waar moeder's lijk heeft gestaan! - Maar, als zij toch drinken moet, dan is het onverstandig dat Hanna haar den nap heeft gegeven. Zulke lippen zijn er niet aan gewoon.
In hetzelfde oogenblik houdt Wouter den blik op Hanna's mond gevestigd. - Die lippen heeft hij gekust! - Zij weet het niet. Het was in den droom. Maar die droom is toch werkelijkheid voor hem geweest. - En Klaartje zag het, en van verre heeft zij geglimlacht.
- Zie, nu komen die lippen hem zeer nabij:
‘Glover, om Godswil, besluit eer het te laat is;’ fluistert Hanna gejaagd.
- Wat ziet hij haar diep en zonderling aan. - Zij slaat het oog naar den grond. En nog zachter herneemt ze:
‘Vergeet het niet Glover, in den langen nacht toen je ziek waart, toen heeft een stem je zoo dikwijls herhaald: En als gij den vijand zegent en weldoet, dan hebt gij uw hemel op aarde.’ En onhoorbaar voegt ze erbij: O, dat ik het zelf nog eens kon vergeten! Maar - als men hém lastert en scheldt......!
‘Ga weg Hanna! - Nee Hanna, nee dat zeg ik niet. Spreek dan, wát moet ik doen?’
Maar immers hij wist het reeds: Degen's dochter, Bronsberg's liefste, moet hij veilig naar Reespoor brengen; haar moet hij beschermen.
- Háar? Het kind van den ellendige! De liefste van zijn moeders beul!
Wouter kan niet antwoorden.
‘Ik bid je Glover!’ spreekt zij luider, en ziet naar hem op.
- Zal Glover die roepstem nog langer weerstaan? En ook, kan