Abel wist niet dat er door Bronsberg - ofschoon deze steeds zijn grootste kracht in zijn recht vond - de noodige maatregels zijn genomen om de beide vrouwen, wier welzijn hem zoo na aan het hart ging, tegen driest geweld te beschermen indien het noodig mocht zijn.
Ook nu in zijn afwezigheid, was er voldoende gezorgd; en, of Nelly het zelve wist of niet, toen het rijtuig van Reespoor in Veenwijk gezien werd, en de juffrouw zich van De Posthoorn waar men stalde, tevoet naar het huisje van Abel begaf, toen hield de ontwaakte politie, ofschoon van verre, een oog in het zeil.
‘Mijnheer Bronsberg meent het goed,’ antwoordt Nelly: ‘en wie het goede wil, vreest niet. - Jij bent immers ook niet bevreesd Abel?’
‘Ik.....?’ vraagt de man verwonderd, terwijl hij inmiddels is opgestaan, en de pet in de hand draait.
‘Men heeft mij gezegd dat je Hanna Van Til in je gezin hebt opgenomen. En als men dan toch zelf in nood verkeert; mij dunkt....’
‘O spreek daar niet van lieve juffrouw,’ valt vrouw Lina in: ‘dat is een wonder van den Heer.’
‘Ja,’ zegt Abel: ‘dat er een wonderbare zegen op haar arme hoofd rust, dat moeten we getuigen. Wat er met haar gebeurd is dat weet je juffrouw; maar hoe liefderijk van hart en gemoed ze was, dat heb ik ondervonden, ik! Zij heeft mijn arme Klaartje welgedaan, en toen ze nu als een onbeheerde wees zonder dak en brood alleen stond in de wereld, toen zei ik: kom jij hier kind. En dat sprak vanzelf. - Maar wat niet vanzelf spreekt, dat was de zegen. Niewaar vrouw, zij bracht den zegen in huis? En, zoo waar als de Heer regeert, wij wisten toch niet dat zij ze zóo meebrengen zou.’
Nelly weet in hoofdzaak 'tgeen ze nu van Abel verneemt. Door tusschenkomst van dominee Knipping heeft de man wekelijks een som ontvangen ongeveer gelijk aan die welke hij met de zijnen en ook Hanna, gemiddeld per week verdiende. Ware het geld hem niet door ‘den dienaar des Heeren’ ter hand gesteld, misschien zou Abel geaarzeld hebben die som omniet te ontvangen, temeer dewijl hij van deze hulp aan Hanna niets zeggen mocht. Nu echter had hij vrijheid gevonden om de zijnen met die uitredding voor gebrek te behoeden, en, nog weldoende aan anderen, den Heer te loven en te danken met gansch zijne ziel.
Wat Abel misschien vermoedde wist Nelly zeker:
't Was haar geliefde die het arme gezin die hulp deed toekomen. - Bronsberg heeft het haar gezegd. Aan Hanna Van Til had men immers op dien Zondag avond voor het grootste deel den snellen aftocht der werklieden te danken gehad, en de menschen die zich inweerwil hunner ellende, zoo liefderijk over haar hadden ontfermd,