vrijwaren; en later - toen een koude winternacht en de dood van zijn handlanger Van Til, het ‘avontuur’, zooals hij meende voor goed hadden begraven, dat hij toen de arme aan hem maar al te goed bekende vondeling, liet gebrek lijden en slaven onder hetzelfde dak, waar iedere gulden op het werkvolk beknibbeld hém de zoetste en zuiverste verdienste was, waar hij smulde uit de welgevulde trommel, totdat hij zoo rood werd als het vuur dat de raners van Het Kromveld voortjoeg, altijd maar voortjoeg?
Of het verstandig was om aan Hanna den brief terug te geven? - Bronsberg aarzelt niet. Zijn woord was zijn zegel.
En zij? Haar gelaat verhelderde weder.
- Ook nu had ze zich niet in hem bedrogen.
- Vraagt hij nog eens wat zij wil?
Hoor dan, zij wil:
- Meelijden met het arme fabrieksvolk. Hun geluk. Geen armoe; geen ellende meer.
- Zij weet niet of de arbeiders nu komen zullen en eischen boven hun recht. En ook zij weet niet wát hun recht is. Maar:
- Goed eten, goed drinken, dát moeten ze hebben. Ze mogen niet langer hun toevlucht nemen tot den drank om hun leed te verzetten.
- En de arme kinders, ze mogen zoo lang niet meer werken; ze moeten vroeg naar bed! En de bazen mogen hen niet slaan als ze slaap hebben.
- Boterhammen met spek of koek moet men ze geven; en speelgoed, zooals andere kinderen krijgen - 'tgeen men ziet bij winkeliers als de deuren openstaan.
- En leeren moeten de kinderen, om te weten wat er in de boeken en de brieven te zien is.
- Maar de groote bengels zal men de handen binden als ze kwaad willen.
- En de meisjes zal men het spreken verbieden als ze dingen zeggen, waarvan het bloed naar de wangen jaagt.
- En altemaal zullen ze welgekleed zonder lompen gaan. Onreinheid zal men niet zien. Leugen en laster zal men niet hooren. Schelden nooit. - Neen, want ze zullen goed worden, altemaal, de mannen, de vrouwen, de kinderen, als ze hun recht maar hebben, hun volle recht.
Vraagt Bronsberg of het arme, strijdende kind tóch krankzinnig is? - Zal hij vragen of alle utopisten het zijn?
Op Bronsberg's gelaat heeft zich zelfs geen glimlach vertoond. - Hanna's laatste woord klonk hem bovendien in de ooren alsof er op volgen moest: En wanneer gij dat alles niet tot stand brengt, dan zal ik u dwingen met dezen brief.