- Hoor, zij heeft zich vergist. Binzer geeft haar gelijk dat zij Elie's woning heeft verlaten:
‘De Jood had schandelijke bedoelingen;’ gaat Binzer voort: ‘Ik Hanna was er achter gekomen dát hij je verborgen hield. Hij bood mij geld indien ik zwijgen wilde; maar ik gelastte hem dat hij je aanstonds zou vrijlaten of dat ik hem anders zou aanklagen. - Ik had je altijd lief Hanna, waarachtig!’
Hanna zwijgt en bijt zich op de lippen.
‘'t Is een bestiering van God dat ik je nu mag vinden;’ herneemt Binzer geheimzinnig: ‘Met het plan om een vreeselijk kwaad te verhinderen zie je me hier op den weg. Maar er is haast bij. Daarom nam ik het wagentje. - Toen ik je zag Hanna, dankte ik God dat ik mij met eigen oogen mocht overtuigen dat je gezond en wel waart; maar aanstonds dacht ik ook aan je goed hart, en begreep dat jij me zoudt helpen.’
Hanna blijft zwijgen.
Terwijl Binzer telkens langs den dijk naar den kant van Veenwijk ziet, vervolgt hij:
‘Over een klein half uur trekt het grootste deel der arbeiders van 't Kromveld in optocht naar Reespoor.’
Hanna's belangstelling is zichtbaar gewekt.
Binzer vervolgt:
‘Ze gaan dan het antwoord brengen dat ze vasthouden aan hun eisch.’
Die tijding verrast Hanna:
‘Goed zoo!’ zegt zij, doch zonder Binzer aan te zien.
‘Welzeker, hun recht moeten zij hebben;’ herneemt Binzer: ‘Ik streed er voor met kracht; maar 't onredelijke mogen ze niet verlangen. Wij hebben haast; luistert: Behalve de volle loonsverhooging zal het volk nog bovendien eischen hetgeen de patroon wil invoeren tot verbetering van hun lot, en 'tgeen hem handen vol geld zal kosten. - Je begrijpt me toch wel?’
‘Als jij spreekt dan geloof ik altijd dat je liegt.’
‘Liegen! 't Is waarheid; zoo waarachtig als God! En waar is het ook dat de patroon zal weigeren; hij kan het niet toestaan. Onmogelijk! Ik heb 't hun gezegd, maar ze willen naar geen reden hooren.’ Zeer geheimzinnig: ‘En als hij weigert......’ Binzer maakt een verdacht gebaar: ‘Ik weet er meer van.’
‘En wat weet je?’ zegt Hanna.
‘Kom mee;’ herneemt Binzer snel: ‘We hebben geen tijd te verliezen. - Als je mee instapt dan zal ik je alles zeggen. Ja, 't is een bestiering van God dat ik je hier op den weg vond. Kom Hanna, spoedig!’
‘Ik meerijden? - Met jou nooit!’ zegt Hanna gejaagd.
Binzer wordt bleek. Heeft hij alweder misgerekend?
‘Als je er misschien het leven van drie menschen door redden