Ze weet dat daarbinnen in 't middaguur geen twintig menschen bijeen zijn. - Achter den pilaar bij de' armen-banken kan ze staan, zonder dat haar iemand bemerkt.
Toch aarzelt Hanna om den drempel der kerkdeur te betreden. Maar hoor, de statige tonen roepen haar met een onweerstaanbare kracht.
't Was een schoone psalmmelodie die, God ter eere, juichte in Zijn heiligdom
Zooals na fellen storm een plechtige stilte den mensch verademing schenkt, zoo voelt ook. Hanna, bij het binnentreden van het eenvoudig kerkgebouw, in het stille middaguur, eensklaps een hemelsche kalmte haar borst doorstroomen.
Nu rollen de orgeltonen weer boven haar hoofd. Ze juichen sterker. - Dan smelten ze weg, en vloeiend ineen.
De stilte, de diepe stilte die een oogenblik heerscht terwijl het orgel zwijgt, doet Hanna ontroeren.
't Was haar zoo zalig toen die tonen daar ruischten en juichten in het hooge gewelf.
Bij het zwijgen gevoelt zij nu eensklaps en dieper dan ooit, dat zij alleen is op de wereld, gansch alleen.
‘Met God!’
- Wie zegt dat? - Hanna weet het wel. Dat is dezelfde stem, die op den avond toen de kaarsen op de kronen brandden, gezegd heeft: ‘Hebt uw vijanden lief.’
- Met God! - Is God ook met haar? - Waar is God? Zij ziet Hem niet. - God haalt de zieke kinderen, en de zieke menschen ook. Haar moeder heeft Hij mede gehaald! Maar Hanna niet; haar liet Hij alleen.
- Hoor:
‘God is u nabij. Als daar een goede gedachte oprijst in uwe borst dan ziet Hij u vriendelijk aan. Als gij den vijand zijn schulden vergeeft dan drukt Hij u de hand. En als gij uw wraak bedwingt en kwaad met goed vergeldt, dan fluistert Hij u, als op de vleugelen van een zoelen avondwind, de woorden in 't hart: Ziedaar uw hemel op aarde, o mensch! - Strijd en volhard! Waarachtige liefde blijft in eeuwigheid!’
Nog een geruimen tijd heeft Hanna daar naast den zwaren pilaar gestaan. Wat er verder gesproken werd, dat weet zij niet. Ze heeft er niet naar geluisterd.
- Waarom zou zij ook nog verder geluisterd hebben? Had zij dan niet genoeg vernomen?
Zie, langs de groene gordijn voor het hooge kruisraam, recht tegen haar over, boort een zonnestraal het kerkgebouw in. - Hanna's oog blinkt in dat licht.
Wie haar zóo had gezien zou haar niet herkend hebben, en vooral