Hanna schrikt. - Dien jongen had ze vroeger wel eens op straat gezien; maar zij kende hem niet.
IJlings heeft zij den brief waarop ze straks schreiend is neergevallen, in den rokzak verborgen.
‘Wie ben je? Wat moet je hier?’
‘Ikke?’ grienst de jongen: ‘ik kom mijn vader's lief zien.’
Hanna drukt de hand op haar voorhoofd terwijl ze haar hart voelt bonzen.
‘Ga weg!’ zegt ze met moeite.
‘Zou ik zitten bij mijn vader's zoetelief?’ grienst de jongen nog eens terwijl hij de tafel nadert en zijn blik er over weiden laat.
Hanna is te zeer onder den indruk dier even onverwachte als onzinnige beschuldiging, dan dat ze instaat is om dat jonge monster te straffen zooals hij verdient. - Of, is het om te lachen misschien?
- Zou het de moeite waard zijn om dat kleine gedrocht, dat stekelvarken, te doen gevoelen dat hij weten moet tegen wie hij zoo iets zeggen durft?
- Hoe! de oude Jood zou haar met zulk een doel.....
- Maar zou dat mogelijk wezen?
- Zijn Elie's woorden bedrog?
- Zijn die kleeren oude vodden? Dekten ze nooit haar moeder's lichaam?
- Zijn die brieven valsch?
- Las hij leugens?
- Heeft hij een sprookje bedacht van de arme Jodin met den Kristen-rijke, om zelf een arm Kristenkind.....?
- Wil hij haar dan niet zenden naar de groote stad, waar Hanna's moeder woonde en bedrogen werd?
O, hoe bonst nu haar hoofd.
- Hebben zij gelijk? Is zij dan waarachtig krankzinnig? Is zij gek? Van den duivel bezeten?
- Neen, zij heeft haar verstand toch wel.
‘Wat doe jij aan die kleeren - zeg? - Blijf er af!’ roept nu Hanna met klem.
‘'k Ben er vies van!’ zegt de jongen: ‘Als ze zijn van de moeder van mijn vader's lief.’
‘Blijf af, zeg ik je; rekel!’
‘Of er een luchtje aan is!’ zegt de jongen met tergend gebaar.
Hanna overeind gekomen, grijpt hem van terzij in den halsdoek, en wringt hem terug.
‘Laat los!’ grijnst de jongen: ‘Zoek ik niet mijn vader's bril? - Moet jij me beletten om te doen wat mijn vader zeit? Laat los, of ik bijt!’
Gedurende de weinige oogenblikken dat Izak zich nog op het zoldervertrek bevindt, ontgaat hem de gelegenheid niet om, schijn-