En terwijl Wouter daar nu neerzit en slaapt, houdt Hanna Van Til den blik onafgebroken op hem gevestigd.
- Nu kan ze het wagen: Zachtkens laat zij zich uit de bedstee glijden. Neen, die kleeren van vrouw Glover behoeft zij niet meer. Immers hij zal haar niet zien, en niemand zal haar zien.
Toch doet de vrees dat hij ontwaken mocht, haar den adem inhouden; toch zorgt ze dat haar schamele plunje het gansche lichaam bedekt.
Terwijl ze zoo bezig is - dood-doodstil, en hem geen oogenblik uit het oog verliest, bonst haar hart met geweld.
- Daar liggen nog op dien stoel de overblijfsels van het brood, waarmee hij ‘het halfwijze kind’ uit haar doodstrijd heeft opgewekt.
- Waarom had hij haar niet gesmoord met den stroozak waarop ze lag, zooals men dat razende menschen doet. Zij is immers gek, krankzinnig; van den duivel bezeten!
- Dat brood is vervloekt. Waarom heeft hij haar brood gegeven!
- Nu moet zij leven, terwijl een schoone droom voor altijd verdween; terwijl men haar lastert en schuwt en veracht; terwijl er niemand is die haar zal beschermen voortaan.
- Stil, hij mag niet wakker worden; en evenmin de oude vrouw die zegt dat zij van den duivel bezeten is.
- Waarom ligt dat mes daar op die tafel? Nu, wat gaat haar dat mes aan!
- Maar dat is het mes waarmee hij het brood heeft gesneden - voor haar. Zij moet het zachtjes opnemen. Hij mag het niet hooren. Als hij wakker werd en haar zag; of ook als de oude ontwaakte en haar uit de bedstee begluurde, dan zouden zij zeker gelooven dat de duivel haar het mes in handen gaf.
- Maar waarom mag zij het mes niet opnemen waarmee hij het brood sneed; en - waarom mag zij niet sterven? Is zij niet ellendiger dan Klaartje geweest is?
- Heeft zij een vader en moeder om bij haar sterfbed te schreien? Heeft zij zusters en broers om haar den afscheidskus te geven?
- En die daar slaapt in den stoel, hij heeft om Klaartje zijn eerste tranen gestort; haar heeft hij bij de zoetste namen genoemd, háar heeft hij het sterven verlicht!
Met het mes in handen staat Hanna nog eenige seconden niet ver van den stoel waarin ‘haar vijand’ rust. - Zij kan het donkere oog niet van hem afwenden.
‘Ja, Klaartje heeft hij het sterven verlicht, en - voor Hanna moest hij brood snijden om haar het ellendige leven te rekken! denkt ze nogmaals bijna overluid. - Dan wendt ze het mes in de hand. Een glimp der maan weerkaatst vluchtig in het blanke staal. - Schrikt ze van dat zacht geflikker? De lange donkere haren die haar nog los om de schouders zwieren, strijkt ze haastig weg van