der dienstboden vcrnomen dat het meisje in den morgen gedurig weer zoo vreemd had gesproken: ‘De hemel is blauw,’ had zij gezegd: ‘maar het water is ook blauw, en de hemel is in het water zoowel als er boven.’
Toen Nelly deze woorden werden meegedeeld, heeft zij terstond aan een mogelijkheid gedacht die haar nu, door Willem's geheimzinnigheid, bijna tot zekerheid is geworden.
Bronsberg die het beter had geoordeeld om de loopende geruchten voor de dames geheim te houden, en ook aan de dienstboden den last had gegeven om er niet van te spreken, verhaalt omzichtig hetgeen hem ter oore kwam, en hetgeen ook hier dat zonderlinge mengsel van waarheid en verdichting behelsde, 'twelk geschiedenis in den mond van het volk mag genoemd worden.
‘Er zijn dus geen bewijzen dat zij werkelijk dood is?’ vraagt Nelly, die zeer bleek ziet.
‘De drukke zaken bij de treurigheid hier, hebben mij verhinderd om een degelijk onderzoek te doen. De laatste lezing was, dat het lijk van 't arme kind reeds, twee uren van hier, bij een krib was gevonden.’
‘Ja, als het lijk werkelijk gevonden werd, dan spreekt het vanzelf dat zij zich het leven benam,’ zegt Nelly snel: ‘Maar hoe weten we zeker of dat eerste waar is? We moesten er iemand heen zenden. 't Is vreemd dat je er niet aan gedacht hebt Willem.’
‘Mijn lieve kind, ik begrijp je niet,’ zegt mevrouw Degen: ‘Wie je niet kende zou moeten denken dat je geen medelijden hadt met de ongelukkige die tot zulk een daad kon besluiten. - Nee Nellylief, ik zeg het niet, maar de toon van je stem... Jawel! Die onredelijke angst zou je ongevoelig doen worden. - Kom beste kind, overwin een vrees die misschien door de droefheid dezer dagen wat al te veel werd geprikkeld. Stem mij maar toe dat je evenals ik heel gelukkig zoudt zijn, indien we nog mochten vernemen dat Hanna voor zulk een groote zonde bewaard is gebleven, en haar verdwijnen - zoo dit ten minste mede geen verzinsel is - een andere oorzaak heeft.’
Nelly kon niet antwoorden.
Bronsberg zag haar met het hoofd van hem afgekeerd naar den grond staren. Eindelijk zegt ze.
‘Nee, ik ben niet ongevoelig. Maar....’ en zachter terwijl ze losbarst in tranen: ‘ach God, ik kan het niet zeggen. Nooit!’
Plotseling is Bronsberg het bloed naar de wangen gevlogen. Nelly's laatste woorden in verband met haar zonderlinge houding, hebben een bitter vermoeden bij hem opgewekt.
- Wat kon er zijn dat Nelly niet aan haar moeder of aan hem durfde openbaren, als 't haar zuiveren kon meteen van de blaam dier schijnbare ongevoeligheid? - Zou misschien de lasterlijke be-